Toen, op 18 mei 1855: Hekserij.

0518_betoverd
In de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant van 22 mei 1855 lazen we:

“Heemse, 18 mei. Onlangs is hier een kind gestorven waarvan de ouders beweerden dat het betooverd was. Ongelukkig de kinderen wier verzorgers nog met dat bijgeloof behebt zijn, en hun heil zoeken bij verachtelijke wezens, welke met het bijgeloof en de domheid hunner naasten hun voordeel doen. Maar al te dikwijls worden zoodoende de middelen verzuimd die, onder hooger zegen, kunnen strekken, om de hun toevertrouwde panden in het leven te behouden”.

Eerder schreven we ook al over bijgeloof in onze streken. Zie daarvoor onze website.


Toen, op 22 juli 1842: wonderdokter Schuurman.

In het archief van de voormalige gemeente Ambt Hardenberg vonden we deze brief, gedateerd 22 juli 1842, gericht aan de Officier van Justitie te Deventer:

“Harmen Schuurman, arbeider, wonende aan de Dedemsvaart in deze gemeente, bij de min verligte werkklasse bekend staande als wonder- of tooverdoctor, oefent deze zijne practijk niet alleen in deze gemeente, maar ook in den omtrek derzelve uit. Het zal onnoodig zijn te vermelden van welken nadeeligen invloed dit is, en op den duur worden kan.

0722_wonderdokter

Na veele aangewende moeite is het mij eindelijk gelukt te ontdekken dat hij op den 2 mei ll. des avonds ten 11 uur is geroepen geworden ten huize van den commies Reindert Kampherbeek in de buurtschap Sibculo in deze gemeente, doch thans gestationneerd te Bruinehaar, gemeente Vriezenveen, wiens kind Johannes genaamd, oud 4 jaren, ziek was en waarover den medicinae doctor ter Stede Hardenbergh, F.W. van Riemsdijk, practiseerde. Na het kind betast en bevoeld te hebben, zeide hij dat het kind betoverd was en nam daarop iets droogs, veel gelijkende naar poeder, uit eene bij zich hebbend papier, maakte dit met water vloeibaar en bestreek daarmede het geheele hoofd van het kind, waarvoor hij zich f. 10 heeft doen betalen, en bij zijn vertrek zeggende dat er vooral moest worden gezorgd dat het kind een open lijf behield en daarvoor moest gebruiken zenuwbladen, zoete melk met broodsuiker en raauw spek. Geene andere getuigen zijn tegenwoordig geweest als gemelden Reindert Kampherbeek en zijne huisvrouw Anna Margaretha van Dijken, alsmede zijne moeder de weduwe Jannes Kampherbeek, deze laatste wonende ter stede Hardenbergh. Het bovenstaande is het getrouwe verslag door gemelden Kampherbeek zelve aan den veldwachter dezer gemeente gegeven. Indien er eenige termen bestaan, neem ik de vrijheid U beleefdelijk te verzoeken aan deze zaak het noodige gevolg te geven”.

Dit korte verslag van de burgemeester toont ons dat bijgeloof en het geloof in wonderen in het midden van de negentiende eeuw nog altijd actueel was. Vader Reindert Kampherbeek was geboren in stad Hardenberg. In 1834 was hij te Heemse getrouwd met Anna Margaretha van Dijken uit Neuenhaus. In 1839 werd hun zoontje Johannes geboren en het jaar erop kwam Gerrit ter wereld in Kloosterhaar. Het zieke kind betrof dus hun eerstgeboren Johannes. Het jochie was echter nog geen vier, maar drie jaar oud. Toen hij bijna zes was, en zijn ouders in Albergen (gem. Tubbergen) woonden, stierf de jongen…


Toen, op 21 maart 1936: de wonderdokter Karl Fick.

0321_Fick
Op 21 maart 1936 verscheen onderstaand zorgwekkend bericht in de Dedemsvaartsche Courant. Het was een ingezonden stuk van huisarts Julius Karel Isaac de Clercq Zubli uit Dedemsvaart. Het was een felle en hartgrondige aanklacht tegen de ‘heilpraktiker’ en ‘wonderdokter’ Karl Fick die werkzaam was in het grensgebied van Hardenberg:

“21 maart 1936. Herr Fick! Terwijl ik dit schrijf, is een patiënte van mij stervende. Een zorgzame moeder zal over enige oogenblikken aan haar gezin worden ontnomen. Het is zoo droevig! Maar het is niet anders. Herr Fick! Van dit heengaan draagt gij de schuld! Want wat toch is het geval? Deze vrouw was reeds lang lijdende aan een zeer ernstige ziekte. Een ziekte, die met tusschenpoozen van vele maanden terug pleegt te komen met een levensbedreigende crisis. Vroeger kwam men zoo’n crisis bijna nooit te boven en slechts weinigen beleefden toen een derde aanval. Eerst enkele jaren terug is het heilzame geneesmiddel gevonden, dat, wetenschappelijk toegepast, met onfeilbare zekerheid een crisis voorkomt of haar volkomen geneest.

Mijn patiënte had reeds zoo’n crisis doorgemaakt en het goede succes dankte zij mede aan het genoemde geneesmiddel. Maar de behandeling met herhaalde inspuitingen was haar zeer pijnlijk geweest. Angst voor die pijn (waarvoor zij, in tegenstelling tot de meeste anderen, blijkbaar zeer gevoelig was) deed haar de geregelde verdere toediening van het geneesmiddel weigeren. Langzaam maar zeker ging toen haar toestand achteruit en tenslotte werd een snelle en juiste hulp dringend noodig. Die hulp kón haar gegeven worden, Herr Fick! Het geneesmiddel bestaat! Zij behoefde toen nog niet te sterven! En toch… Angst voor pijn dreef haar naar u! ‘Men’ had haar dat geraden. ‘Men’ stelde vertrouwen in uw kunde. ‘Men’ stelde tenminste vertrouwen in uw gevoel voor verantwoordelijkheid. En wat deed gij, Herr Fick? Wat deed gij, toen daar die doodsbleke vrouw tot u kwam om hulp? Gij gaaft voor haar kwaal, waarvoor een absoluut zeker werkend geneesmiddel door de wetenschap reeds is gevonden, eenige van Uwe genummerde fleschjes. Gij, die zoogenaamd alle ziekten uit ‘s menschen oog weet te lezen! Hebt ge dan toen in die bloedlooze moede oogen nòg niet den dood gezien! Iedereen toch die haar kende en haar zag, maakte zich zorgen over haar. En gij? die zegt, dat ge de ziekte kunt aflezen van het menschelijk oog, gij gaaft haar droppels om in te nemen, in plaats van haar terug te sturen naar den medicus, die haar ziekte kende en het geneesmiddel reeds eenmaal met goed gevolg bij haar mocht aanwenden.

Herr Fick! Door uw gebrek aan kennis over haar ziekte, door uw onwetendheid over het bestaan van het volkomen zekere geneesmiddel voor haar kwaal, maar bovenal door uw gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel tegenover deze vrouw, zijt gij schuldig aan het feit, dat zij pas één maand later in een hopeloozen toestand tot mij kwam. Er is nog hard gewerkt, Herr Fick, om de funeste gevolgen van uw gepruts tegen te gaan. Maar helaas! Het blijkt te laat. Nu kan hier niets meer baten. Het is wel droevig, maar het is niet anders. Mijn patiënte was bang voor pijn en daarom ging zij van mij weg en zocht u. En gij, Herr Fick, gaaft haar droppels en onderwijl liet gij den dood zijn gang gaan. Dit alles was niet noodig geweest. O! ik weet wel! daar zullen nog velen tot u komen met echte en vermeende kwalen. En velen onder hen zullen bij het gebruik van uw droppels kostbaren tijd verloren laten gaan voor de juiste behandeling van een beginnende tuberculose, kankerlijden of bloedziekte en andere kwalen meer. Ik vlei mij niet met de hoop dat gij zult ophouden, met voor iedere kwaal een genummerd fleschje te geven. Nietwaar? Evenals ieder ander hebt gij geld nodig om te leven! Dat is ‘des Pudels Kern!’ Maar het doel van mijn schrijven is, in het openbaar uiting te geven aan mijn groote ergernis, dat gij met bedrieglijke voorspiegelingen deze vrouw aan de voor haar eenige goede behandeling hebt onttrokken en daardoor haar dood met vele jaren hebt verhaast. Een gezin is te vroeg, veel te vroeg zonder moeder gekomen. Ik wacht uw volgende slachtoffer met angstige nieuwsgierigheid. Beste wenschen voor den vrede in uw hart. Zubli”.

Op onze website kunt u het hele verhaal over deze ‘wonderdokter’ terug lezen, incl. zijn veroordeling:

De Duitse ‘Heilpraktiker’ Carl Fick


Toen, op 06 februari 1898: wonderdokter Rusken.

Toen, op 6 februari…

De Texelsche Courant van 6 februari 1898 schreef:
“Heksengeloof. Naar de Asser Courant verneemt, is door de brigadier der marechaussee ten huize van S. aan het Noordscheschut te Hoogeveen een onderzoek ingesteld naar aanleiding van een staaltje van heksengeloof aldaar.

De brigadier vernam van de vrouw des huizes dat de duivelbanner, zekere Rusken wonende te of bij Ambt Hardenberg, bij zijn onderzoek een groote flesch, geheel gevuld met vocht, had achtergelaten, waarvan het behekste kind viermaal daags een lepel vol moest innemen. Geld ervoor had de man niet gevraagd en had zij hem dan ook niet gegeven. In ’t volle vertrouwen op de geneeskracht van de zoogenaamde medicijn, had de moeder dan ook reeds onderscheidene malen het kind daarvan toegediend. Zij kon dan ook noode van de flesch scheiden, die echter door den brigadier in beslag is genomen als overtuigingsstuk bij het op te maken proces-verbaal.”

De in het krantenbericht vermelde ‘zekere Rusken’ zal Bernard Heinrich Rusken of diens zoon Frans Rusken zijn geweest. Bernard Heinrichs vader, Jan Frans Heinrich Rusken, was vanuit het Duitse Hebelermeer naar Radewijk gekomen. Daar had hij in 1856 op de openbare veiling het erve Mas, met huis, erf en een tiental bunders land gekocht. Sindsdien woonde de familie Rusken in Radewijk aan de beek. Van de opvolgende generaties Rusken is bekend dat zij wonderdokters waren, maar ook duivelbanners en wijd en zijd daarom bekendheid genoten.

Frans Rusken was een kop groter dan de meeste Rokenaren. Hij was bekend om zijn schranderheid en was een vlotte prater, maar vertelde beslist niet meer dan hij kwijt wilde. Als wonderdokter verwierf Frans grote faam. De mensen bezochten hem thuis of op marktdagen in Coevorden. Men kreeg dan een kruidendrankje of zalf tegen reuma of eczeem. In het laatste geval kreeg men een potje rode en witte zalf. Vele mensen hielp hij van de kwaal af. Ook met rugklachten was je bij Frans aan het goede adres.

In Slagharen werd hij eens bij een geval van ‘spit in de rug’ gehaald. De patiënt lag in bed en kon zich nauwelijks bewegen. Nadat Frans de zalf had aangebracht beval hij de boer om op te staan. Rusken heeft de man letterlijk uit bed gepraat. Even later stond de boer weer op de deel en kon hij de koeien weer voeren…


Toen, op 05 juni 1936: wonderdokter Fick veroordeeld.

Op 5 juni 1936 velde de kantonrechter te Almelo het vonnis over de zogenaamde wonderdokter Carl Fick die regelmatig in het grensgebied van Hardenberg opereerde.

Dankzij de publicatie van historische kranten op het wereldwijde web is het mogelijk geworden om dit bijzondere verhaal te schrijven. Diverse – soms zelfs achttiende-eeuwse – bladen als de Leeuwarder Courant, de Heldersche Courant, de Gorinchemse Courant of de Zierikzeesche Nieuwsbode zijn gescand en dankzij OCR-technieken volledig doorzoekbaar op internet
geplaatst. Een algemene zoekopdracht op één van die vele websites leverde een onverwacht maar intrigerend resultaat op. Het ging om enkele krantenartikelen over de praktijk van een kwakzalver die in het midden van de jaren dertig van de vorige eeuw in onze regio actief was. Kwakzalverij is strikt genomen het onbevoegd uitoefenen van de geneeskunde. Vaak wordt het gezien als boerenbedrog en oplichterij. Kwakzalverij bestaat al erg lang.

Het volledig artikel over kwakzalver Fick die werkte vanuit de grensboerderij te Venebrugge is te lezen op onze website: http://www.historischeprojecten.nl/publicaties/Carl Fick.pdf