Toen, op 22 juli 1842: wonderdokter Schuurman.

In het archief van de voormalige gemeente Ambt Hardenberg vonden we deze brief, gedateerd 22 juli 1842, gericht aan de Officier van Justitie te Deventer:

“Harmen Schuurman, arbeider, wonende aan de Dedemsvaart in deze gemeente, bij de min verligte werkklasse bekend staande als wonder- of tooverdoctor, oefent deze zijne practijk niet alleen in deze gemeente, maar ook in den omtrek derzelve uit. Het zal onnoodig zijn te vermelden van welken nadeeligen invloed dit is, en op den duur worden kan.

0722_wonderdokter

Na veele aangewende moeite is het mij eindelijk gelukt te ontdekken dat hij op den 2 mei ll. des avonds ten 11 uur is geroepen geworden ten huize van den commies Reindert Kampherbeek in de buurtschap Sibculo in deze gemeente, doch thans gestationneerd te Bruinehaar, gemeente Vriezenveen, wiens kind Johannes genaamd, oud 4 jaren, ziek was en waarover den medicinae doctor ter Stede Hardenbergh, F.W. van Riemsdijk, practiseerde. Na het kind betast en bevoeld te hebben, zeide hij dat het kind betoverd was en nam daarop iets droogs, veel gelijkende naar poeder, uit eene bij zich hebbend papier, maakte dit met water vloeibaar en bestreek daarmede het geheele hoofd van het kind, waarvoor hij zich f. 10 heeft doen betalen, en bij zijn vertrek zeggende dat er vooral moest worden gezorgd dat het kind een open lijf behield en daarvoor moest gebruiken zenuwbladen, zoete melk met broodsuiker en raauw spek. Geene andere getuigen zijn tegenwoordig geweest als gemelden Reindert Kampherbeek en zijne huisvrouw Anna Margaretha van Dijken, alsmede zijne moeder de weduwe Jannes Kampherbeek, deze laatste wonende ter stede Hardenbergh. Het bovenstaande is het getrouwe verslag door gemelden Kampherbeek zelve aan den veldwachter dezer gemeente gegeven. Indien er eenige termen bestaan, neem ik de vrijheid U beleefdelijk te verzoeken aan deze zaak het noodige gevolg te geven”.

Dit korte verslag van de burgemeester toont ons dat bijgeloof en het geloof in wonderen in het midden van de negentiende eeuw nog altijd actueel was. Vader Reindert Kampherbeek was geboren in stad Hardenberg. In 1834 was hij te Heemse getrouwd met Anna Margaretha van Dijken uit Neuenhaus. In 1839 werd hun zoontje Johannes geboren en het jaar erop kwam Gerrit ter wereld in Kloosterhaar. Het zieke kind betrof dus hun eerstgeboren Johannes. Het jochie was echter nog geen vier, maar drie jaar oud. Toen hij bijna zes was, en zijn ouders in Albergen (gem. Tubbergen) woonden, stierf de jongen…


Toen, op 21 maart 1936: de wonderdokter Karl Fick.

0321_Fick
Op 21 maart 1936 verscheen onderstaand zorgwekkend bericht in de Dedemsvaartsche Courant. Het was een ingezonden stuk van huisarts Julius Karel Isaac de Clercq Zubli uit Dedemsvaart. Het was een felle en hartgrondige aanklacht tegen de ‘heilpraktiker’ en ‘wonderdokter’ Karl Fick die werkzaam was in het grensgebied van Hardenberg:

“21 maart 1936. Herr Fick! Terwijl ik dit schrijf, is een patiënte van mij stervende. Een zorgzame moeder zal over enige oogenblikken aan haar gezin worden ontnomen. Het is zoo droevig! Maar het is niet anders. Herr Fick! Van dit heengaan draagt gij de schuld! Want wat toch is het geval? Deze vrouw was reeds lang lijdende aan een zeer ernstige ziekte. Een ziekte, die met tusschenpoozen van vele maanden terug pleegt te komen met een levensbedreigende crisis. Vroeger kwam men zoo’n crisis bijna nooit te boven en slechts weinigen beleefden toen een derde aanval. Eerst enkele jaren terug is het heilzame geneesmiddel gevonden, dat, wetenschappelijk toegepast, met onfeilbare zekerheid een crisis voorkomt of haar volkomen geneest.

Mijn patiënte had reeds zoo’n crisis doorgemaakt en het goede succes dankte zij mede aan het genoemde geneesmiddel. Maar de behandeling met herhaalde inspuitingen was haar zeer pijnlijk geweest. Angst voor die pijn (waarvoor zij, in tegenstelling tot de meeste anderen, blijkbaar zeer gevoelig was) deed haar de geregelde verdere toediening van het geneesmiddel weigeren. Langzaam maar zeker ging toen haar toestand achteruit en tenslotte werd een snelle en juiste hulp dringend noodig. Die hulp kón haar gegeven worden, Herr Fick! Het geneesmiddel bestaat! Zij behoefde toen nog niet te sterven! En toch… Angst voor pijn dreef haar naar u! ‘Men’ had haar dat geraden. ‘Men’ stelde vertrouwen in uw kunde. ‘Men’ stelde tenminste vertrouwen in uw gevoel voor verantwoordelijkheid. En wat deed gij, Herr Fick? Wat deed gij, toen daar die doodsbleke vrouw tot u kwam om hulp? Gij gaaft voor haar kwaal, waarvoor een absoluut zeker werkend geneesmiddel door de wetenschap reeds is gevonden, eenige van Uwe genummerde fleschjes. Gij, die zoogenaamd alle ziekten uit ‘s menschen oog weet te lezen! Hebt ge dan toen in die bloedlooze moede oogen nòg niet den dood gezien! Iedereen toch die haar kende en haar zag, maakte zich zorgen over haar. En gij? die zegt, dat ge de ziekte kunt aflezen van het menschelijk oog, gij gaaft haar droppels om in te nemen, in plaats van haar terug te sturen naar den medicus, die haar ziekte kende en het geneesmiddel reeds eenmaal met goed gevolg bij haar mocht aanwenden.

Herr Fick! Door uw gebrek aan kennis over haar ziekte, door uw onwetendheid over het bestaan van het volkomen zekere geneesmiddel voor haar kwaal, maar bovenal door uw gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel tegenover deze vrouw, zijt gij schuldig aan het feit, dat zij pas één maand later in een hopeloozen toestand tot mij kwam. Er is nog hard gewerkt, Herr Fick, om de funeste gevolgen van uw gepruts tegen te gaan. Maar helaas! Het blijkt te laat. Nu kan hier niets meer baten. Het is wel droevig, maar het is niet anders. Mijn patiënte was bang voor pijn en daarom ging zij van mij weg en zocht u. En gij, Herr Fick, gaaft haar droppels en onderwijl liet gij den dood zijn gang gaan. Dit alles was niet noodig geweest. O! ik weet wel! daar zullen nog velen tot u komen met echte en vermeende kwalen. En velen onder hen zullen bij het gebruik van uw droppels kostbaren tijd verloren laten gaan voor de juiste behandeling van een beginnende tuberculose, kankerlijden of bloedziekte en andere kwalen meer. Ik vlei mij niet met de hoop dat gij zult ophouden, met voor iedere kwaal een genummerd fleschje te geven. Nietwaar? Evenals ieder ander hebt gij geld nodig om te leven! Dat is ‘des Pudels Kern!’ Maar het doel van mijn schrijven is, in het openbaar uiting te geven aan mijn groote ergernis, dat gij met bedrieglijke voorspiegelingen deze vrouw aan de voor haar eenige goede behandeling hebt onttrokken en daardoor haar dood met vele jaren hebt verhaast. Een gezin is te vroeg, veel te vroeg zonder moeder gekomen. Ik wacht uw volgende slachtoffer met angstige nieuwsgierigheid. Beste wenschen voor den vrede in uw hart. Zubli”.

Op onze website kunt u het hele verhaal over deze ‘wonderdokter’ terug lezen, incl. zijn veroordeling:

De Duitse ‘Heilpraktiker’ Carl Fick


Toen, op 06 februari 1898: wonderdokter Rusken.

Toen, op 6 februari…

De Texelsche Courant van 6 februari 1898 schreef:
“Heksengeloof. Naar de Asser Courant verneemt, is door de brigadier der marechaussee ten huize van S. aan het Noordscheschut te Hoogeveen een onderzoek ingesteld naar aanleiding van een staaltje van heksengeloof aldaar.

De brigadier vernam van de vrouw des huizes dat de duivelbanner, zekere Rusken wonende te of bij Ambt Hardenberg, bij zijn onderzoek een groote flesch, geheel gevuld met vocht, had achtergelaten, waarvan het behekste kind viermaal daags een lepel vol moest innemen. Geld ervoor had de man niet gevraagd en had zij hem dan ook niet gegeven. In ’t volle vertrouwen op de geneeskracht van de zoogenaamde medicijn, had de moeder dan ook reeds onderscheidene malen het kind daarvan toegediend. Zij kon dan ook noode van de flesch scheiden, die echter door den brigadier in beslag is genomen als overtuigingsstuk bij het op te maken proces-verbaal.”

De in het krantenbericht vermelde ‘zekere Rusken’ zal Bernard Heinrich Rusken of diens zoon Frans Rusken zijn geweest. Bernard Heinrichs vader, Jan Frans Heinrich Rusken, was vanuit het Duitse Hebelermeer naar Radewijk gekomen. Daar had hij in 1856 op de openbare veiling het erve Mas, met huis, erf en een tiental bunders land gekocht. Sindsdien woonde de familie Rusken in Radewijk aan de beek. Van de opvolgende generaties Rusken is bekend dat zij wonderdokters waren, maar ook duivelbanners en wijd en zijd daarom bekendheid genoten.

Frans Rusken was een kop groter dan de meeste Rokenaren. Hij was bekend om zijn schranderheid en was een vlotte prater, maar vertelde beslist niet meer dan hij kwijt wilde. Als wonderdokter verwierf Frans grote faam. De mensen bezochten hem thuis of op marktdagen in Coevorden. Men kreeg dan een kruidendrankje of zalf tegen reuma of eczeem. In het laatste geval kreeg men een potje rode en witte zalf. Vele mensen hielp hij van de kwaal af. Ook met rugklachten was je bij Frans aan het goede adres.

In Slagharen werd hij eens bij een geval van ‘spit in de rug’ gehaald. De patiënt lag in bed en kon zich nauwelijks bewegen. Nadat Frans de zalf had aangebracht beval hij de boer om op te staan. Rusken heeft de man letterlijk uit bed gepraat. Even later stond de boer weer op de deel en kon hij de koeien weer voeren…


Toen, op 05 juni 1936: wonderdokter Fick veroordeeld.

Op 5 juni 1936 velde de kantonrechter te Almelo het vonnis over de zogenaamde wonderdokter Carl Fick die regelmatig in het grensgebied van Hardenberg opereerde.

Dankzij de publicatie van historische kranten op het wereldwijde web is het mogelijk geworden om dit bijzondere verhaal te schrijven. Diverse – soms zelfs achttiende-eeuwse – bladen als de Leeuwarder Courant, de Heldersche Courant, de Gorinchemse Courant of de Zierikzeesche Nieuwsbode zijn gescand en dankzij OCR-technieken volledig doorzoekbaar op internet
geplaatst. Een algemene zoekopdracht op één van die vele websites leverde een onverwacht maar intrigerend resultaat op. Het ging om enkele krantenartikelen over de praktijk van een kwakzalver die in het midden van de jaren dertig van de vorige eeuw in onze regio actief was. Kwakzalverij is strikt genomen het onbevoegd uitoefenen van de geneeskunde. Vaak wordt het gezien als boerenbedrog en oplichterij. Kwakzalverij bestaat al erg lang.

Het volledig artikel over kwakzalver Fick die werkte vanuit de grensboerderij te Venebrugge is te lezen op onze website: http://www.historischeprojecten.nl/publicaties/Carl Fick.pdf


Toen, op 26 mei 1860: over bijgeloof.

De Provinciale Overijsselsche Courant van 30 mei 1860 meldde:
Lutten, 26 mei. Gisteren had hier een voorval plaats, dat weder ten bewijze kan strekken, hoe diep het bijgeloof nog bij de laagste volksklasse geworteld is. Aan een veenarbeider, een ziek kind hebbende, was gezegd, dat zijn kind behekst was en dat hij zich om raad naar den zoogenaamden duivelbanner te Slagharen moest begeven. Zoo gezegd, zoo gedaan. Deze bevestigt de tooverij, geeft een middel ter genezing aan de hand, en zegt den vader dat op den derden dag eene vrouw te zijnen huize zoude komen om het kind te liefkozen en te streelen. Toevallig komt daar gisteren, zijnde de derde dag, eene vrouw met eene kruiwagen voorbij, gaat binnen en spreekt de moeder met haar ziek kindje eens aan. En, ziedaar de heks, die men duchtig moet afgerost en gedwongen hebben, de zieke te genezen.

Een jaar ervoor was Slagharen ook al in het nieuws vanwege hekserij, toverij en bijgeloof. Het Algemeen Handelsblad van 25 april 1859:
Hardenbergh. In eene nabijgelegen buurtschap van den Hardenbergh is dezer dagen een kind overleden, dat volgens deskundigen behekst zoude zijn geweest. Het vermoeden ging tot zekerheid over toen men het bedje van het kind onderzocht en zoogenaamde tooverkransen vond (ontstaan door het niet of gebrekkige opschudden van veeren bedden). Vrij algemeen wordt in dezen omtrek aan het bestaan van heksen en tooverij geloof geslagen, ofschoon niemand het gaarne wil erkennen. Te Slagharen woonde vroeger een duivelbanner, die verscheidene behekste kinderen van den duivel heeft verlost en daarmede goede zaken heeft gemaakt. Ongelukkig is deze hoogwijze man voor eenige jaren naar Amerika vertrokken en alhier is nog niemand op het denkbeeld gekomen om de vacante praktijk weder op te vatten. Ook wordt aan sommige families de macht toegekend om anderen te beheksen, alzoo in betrekking te staan met den duivel en wordt van die families gezegd dat zij van het volk zijn. De leden van zulke familien worden met de noodige omzichtigheid behandeld en zijn gewoonlijk in zoover van de zamenleving uitgesloten, dat zij geen huwelijk kunnen aangaan met iemand die niet tot het volk behoort. Het zou voor een onderwijzer gevaarlijk kunnen worden om den kinderen in te prenten dat er geen heksen, toovenaars en duivels bestaan, daar de ouders, wier geloof aan zoodanige wezens en andere dergelijke verborgenheden onwrikbaar is, hunne kinderen naar eene andere school zouden zenden, waar zoodanige goddelooze dwaalbegrippen niet geleerd worden.

Tien jaar later, op 11 januari 1869 meldde de Schiedamse Courant:
Uit Ambt Hardenberg wordt van 6 januarij gemeld: Ten bewijze dat de bijgeloovigheid in deze streek nog niet is verdwenen, deelen wij mede, dat eergisteren eenige boeren zooveel mogelijk hunne goederen hadden gepakt uit vrees voor een orkaan, waardoor de wereld zou vergaan. Waar zij, ingeval die catastrophe inderdaad plaats zoude hebben, hunne aardsche goederen wenschten te bergen, is niet duidelijk gebleken.

Op 29 juni 1872 meldde De Koerier van Deventer:
Hardenberg, 20 junij. Dat het bijgeloof in deze streek bij den boerenstand nog niet is uitgeroeid, bewijst het volgende: Een kind van G.H. alhier werd ongesteld, juist op ’t oogenblik dat zich een bejaarde buurvrouw daar ten huize bevond. Daar nu de vrouw met familie van oudsher bij het domme publiek als heksen bekend staan, en men ter bevestiging bij een dadelijk ingesteld onderzoek kransen in de bedden vond, werden H. en zijn geloofsgenooten in hun gevoelen versterkt dat het kind niets anders dan betooverd (de Friezen zeggen betjoend) kon zijn, en of verlichter menschen hem al zeiden, als uw kind ongesteld is, raadpleeg dan toch een der kundige geneesheeren alhier, het was aan een doovemans deur geklopt: ‘die weten van zulke kwalen niets’, beweerde hij, ‘alleen en uitsluitend de duvelbanner te S. kent die kwaal en hem heb ik dan ook reeds geschreven.’ De duivelbanner liet zich dan ook niet lang wachten, kwam, zag, en – verrigte wat hokes pokes, verklaarde het kind voor betooverd, gaf een fleschje met …. en vertrok, waarna het kind, dat waarschijnlijk tengevolge van indigestie eenigszins benaauwd en reeds voor de komst van den duivelbanner hersteld was, door diens wonderkuur voor genezen werd verklaard niet alleen, maar uitsluitend de duivelbanner en niemand anders had het kind van den dood gered. De gevolgen lieten zich dan ook niet wachten, boeren te Brucht en te Kloosterhaar consulteerden eveneens onzen wonderdokter voor hunne vermeende betjoende kinderen, terwijl zelfs een oude vrouw te Diffelen, die een ingebeelde ziekte heeft, den duivelbanner ontbood, en verklaarde door hem genezen te zijn. Intusschen laat zich mijnheer duivelbanner door het toenemend debiet per rijtuig afhalen tegen hooge en natuurlijk contante betaling.

En dat bijgeloof tot een rechtszaak kon leiden, bewijst de Zierikzeesche Nieuwsbode van 25 december 1877:
Zwolle, 21 dec. Donderdag 13 dezer is voor de correctioneele regtbank alhier een zaak behandeld, die weder een bijdrage levert hoedanig het bijgeloof nog ten platten lande heerscht. Een koopman in manufacturen ventte met zijn waar in de buurtschap Slagharen, gemeente Ambt Hardenberg, toen hij door eene vrouw in huis werd geroepen; hij dacht daar iets te kunnen verkoopen, doch was gansch verbluft toen twee vrouwen hare zuigelingen vertoonden, welke kinderen zij beweerden dat hij betooverd had; de verontwaardigde en toornige moeders geboden hem op staanden voet die kinderen te onttooveren, en om haar bevelen klem bij te zetten, zou eene vrouw hem bij de keel gevat hebben en de andere met een mes in de hand gedreigd hebben hem te zullen doorsteken. Of de koopman al beweerde volstrekt niet te kunnen tooveren, het baatte hem niet; de vrouwen werden hoe langer hoe kwader, totdat de man eindelijk toegaf en zeide, dat hij voor de kinderen zoude bidden: hij maakte daarop het teeken des kruises op de voorhoofden en borsten der kinderen en bad dat ze door de hulp van Vader, Zoon en Heiligen Geest mogten genezen. Hierdoor waren de moeders voldaan en zij gaven den toovenaar vrijheid om te vertrekken, die daarvan onverwijld gebruik maakte. Evenwel heeft hij van deze aanranding aangifte gedaan en stonden de beide moeders teregt wegens mishandeling. Het O.M. requireerde schuldigverklaring en veroordeeling van elk der beklaagden tot drie dagen eenzame opsluiting. De beide aangeklaagden zijn echter gisteren uit gebrek aan bewijs vrijgesproken.

Eerder in de negentiende eeuw speelde zich ook al een rechtszaak af aangaande toverij:
In Slagharen woonde Hermen Schuurman. Hij was met de helm geboren, oftewel hij had een heel bijzondere gave. Hij stond in Hardenberg en verre omstreken bekend als wonder- of toverdokter. Soms werd hij voor deze praktijken op het matje geroepen. In 1842 wilde de officier van justitie te Deventer iets meer te weten komen over de toverijen van Schuurman. Het bleek dat Hermen op 2 mei om elf uur ’s avonds bij een vierjarig kind in Sibculo was geroepen. Het kindje heette Johannes Kampherbeek en leed aan ernstige stuipen. Hij was een zoontje van de aldaar gestationeerde commies Reindert en diens vrouw Margaretha van Dijken. Oma Kampherbeek, die in de stad woonde, was bij de kinderen op bezoek en kon mede getuigen over wat er in die bewuste lentenacht was gebeurd. Na binnenkomst was Schuurman meteen naar het kind toegegaan en had het jongetje, een patiëntje van dokter Van Riemsdijk, betast en bevoeld en gezegd dat de kleine Johannes betoverd was. Hierop had hij iets droogs, een soort poeder, uit een bij zich hebbend papiertje geschud. Nadat hij deze droge stof met water vloeibaar had gemaakt, bestreek hij met dit papje het gehele hoofd van het kind. Toen hij dit mengsel goed had ingewreven gaf hij de volgende instructies: Zorg ervoor dat het kind een open lijf behoudt. Maak hiervoor gebruik van zenuwbladen, zoete melk met broodsuiker en rauw spek. Het wonder geschiedde! De kleine Johannes was spoedig geheel hersteld. Schuurman ontving voor zijn helende kunsten tien guldens. Later bleek echter dat hij niet om die beloning had gevraagd. Ook kon hij voor het onbevoegd uitoefenen van de geneeskunst niet in Deventer worden berecht. Commies Kampherbeek was inmiddels overgeplaatst naar het grenskantoor op de Bruinehaar en daar zou het mirakel zijn voorgevallen. Bruinehaar is een buurtschap in de gemeente Vriezenveen en behoorde zodoende onder het arrondissement van de rechtbank in Almelo.

Heeft u nog niet genoeg gelezen over toverij, hekserij en duivelbanning, lees dan meer in de publicatie over emigratie van Dinah Hesselink-Zweers, onder het kopje ‘Het sprookje’.