Toen, op 23 september 1944: Hans Gouwe vermoord.

0923_Gouwe

Op 23 september 1944 werd de 21-jarige Hans Erik Gouwe, ingezetene van Lutten aan de Dedemsvaart en zoon van de plaatselijke huisarts, wegens vermeende verzetsactiviteiten vermoord door Nederlandse SD’ers.

In 1949 stond oorlogsmisdadiger Karel Lodewijk Diepgrond, de voormalige commandant van het concentratiekamp ‘Erica’ bij Ommen, terecht als verdachte van de moord. Diepgrond was in 1941 door de Duitsers aangesteld als kampbeheerder van Erica. Als gevolg van moord, mishandeling, ziekte en ondervoeding kwamen daar tussen 1942 en 1945 zeker 170 gevangenen om het leven. Diepgrond maakte ook deel uit van de zogeheten ‘knokploeg van Erika’, die vanaf september 1944 de wijde omgeving van Ommen terroriseerde. Bij deze razzia’s vielen ten minste negen dodelijke slachtoffers, onder wie Hans Erik Gouwe. In 1949 werd Diepgrond door het Bijzonder Gerechtshof in Arnhem tot twintig jaar gevangenisstraf veroordeeld, maar al in 1957 vervroegd vrijgelaten.

0923_Gouwe2


Meer over de moord op Hans Gouwe leest u op de website van de Gouwebuurt:
https://gouwe-buurt-lutten.mijnstadmijndorp.nl/verhalen/de-meidagen-van-1940-in-villa-eikenoord-lutten


Toen, op 16 maart 1740: roofmoord bij de Hongerige Wolf.

0316_Hongerige_wolf
In de avond van 16 maart 1740 overviel een roversbende van 20 tot 30 man te paard, bewapend met “sakpistolen en ander geweer”, de afgelegen herberg De Hongerige Wolf, gelegen aan de weg van Hardenberg naar Ommen. De waard probeerde hen de toegang te beletten, maar werd neergeschoten. Vervolgens werden “de knegt en meyd deerlijk mishandeld en de vrouw vreeselijk gedreygt”. De rovers trokken de hele herberg overhoop op zoek naar sieraden, linnengoed, kleren en andere goederen en verdwenen met de buit in het nachtelijk duister. De waard bleef levenloos achter; de knecht moest een oog missen. De drost van Salland loofde een premie van 200 zilveren dukaten uit voor de aangever van de overvallers. Een aantal daders werd gepakt en bestraft. Er was in die tijd vaker overlast van criminelen op het platteland, maar zo bont maakten ze het zelden. De Amsterdamse Courant van 24 maart 1740 deed verslag van hetgeen was voorgevallen:

“Also op woensdag den 16 maert 1740, ’s avonds om 9 a 10 uuren, door een troup booswigten ten getalle van tusschen de 20 en 30, voorzien met zakpistolen en ander geweer, een geweldige diefstal en moord is gepleegt in een herberg De Koetswagen, anders de Hongerige Wolf genaemt, gelegen aen de gemeene weg tussen het steedjen Ommen en den Hardenberg, in het Drostampt van Salland en Provincie van Overijssel, alwaer dezelve, na den hospes op het eerste gezigt in ’t uytgaen van de deur met twee schoten om ’t leven gebragt, de knegt en meyd deerlyk mishandelt, en de vrouw vreeslyk gedreigt te hebben, alles wat haer aenstond hebben gerooft en geplondert, meede neemende 2 goude ketens, 6 goude ringen, een gemerkt A U B, een zilvere snuyfdoos met hetzelfde merk, gereed geld, daer onder een geschroefde Hollandse Ryksdaelder, al het linnen, de lakens gemerkt op eene eynde no. 12 en op andere B, en de sloopen no. 12 en F.D., mitsgaders de mans klederen en andere goederen meer, pakkende dezelve in uytgeschudde bedde-tyken. En de justitie daer aen ten hoogsten geleegen is dat zulke enorme delicten andere ten empel op het rigoreuste werden gestraft, so belooft de heer Landdrost van Salland, op speciale resolutie en authorisatie van de Heeren Staeten van Overyssel, boven een praemie van tweehonderd zilvere ducatons aen die geene, welke een of meer van deeze booswigten weet aen te brengen, dat in handen van de justitie geraken en van het fait werden overtuygt, ook vryheid van straffe voor de medepligtige, welke de voorsz. ontdekkinge zal komen te doen; zullende des aenbrengers naem (des begeerende) werden gesecreteert”


Toen, op 09 maart 1901: tragedie in Kloosterhaar.

0309_Vonk

In de nacht van negen op tien maart 1901 vond in Kloosterhaar een tragische gebeurtenis plaats. Het Utrechts Nieuwsblad en andere kranten meldden daarover op 27 maart:

“Men meldt uit Ambt Ommen: Naar aanleiding van een gerucht, dat de ongehuwde vrouw J.V., oud 21 jaar, wonende in het naburige Kloosterhaar, moeder was geworden, terwijl het kind spoorloos was verdwenen, deed de rijksveldwachter Van der Vaart onderzoek. Bij het verhoor loochende zij de waarheid van het gerucht. Toen de rijksveldwachter was vertrokken, ging zij echter op de vlucht en niemand wist waar ze gebleven was. Vrijdag keerde zij in de ouderlijke woning terug en toen zaterdag de rijksveldwachter haar opnieuw ondervroeg, bekende zij in den nacht van 9 op 10 maart bevallen te zijn van een levenloos kind, van het mannelijk geslacht, dat ze nabij de ouderlijke woning had begraven. Toen de politie onderzoek deed, had zij ’t veiliger geacht het lijkje weer op te graven en verder weg te brengen. Zij had ’t toen in de Vriezenveenschewijk, op twee uur afstand van hare woning, geworpen. Naar het lijkje werd tot heden vruchteloos gezocht”.

J.V. werd overgebracht naar het Huis van Bewaring in Zwolle. Op 30 maart werd zij weer in vrijheid gesteld. Op 18 april stond zij vervolgens terecht in Zwolle. Ze bekende het kinderlijkje begraven te hebben. De Officier van Justitie eiste drie maanden gevangenisstraf. Drie weken later deed de rechtbank uitspraak. J.V. werd schuldig bevonden aan ‘lijkheling’ en veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand.

Uit het overlijdensregister van Ambt Hardenberg over 1901 blijkt dat het drama handelde om het levenloos geboren zoontje van de pas 21-jarige ongehuwde Jantje Vonk. Jantje was geboren op 12 juni 1879 als vijfde kind van de van oorsprong uit Friesland afkomstige veenarbeider Hendrik Hendriks Vonk en diens echtgenote Jantje Johannes Jutstra.


Toen, op 17 augustus 1923: over een moord in Bergentheim.

In het Salland’s Volksblad van 17 augustus 1923 werd gemeld:
“Heemse. Kort geleden is in deze gemeente het huwelijk voltrokken tusschen J.K. en de weduwe K. uit Bergentheim. Den laatsten tijd heerschte er eenige oneenigheid tusschen genoemd paar en de verdere familie, welke oneenigheid maandagmiddag tengevolge van den verkoop van een varken overging in een twist, welke zoo hoog liep dat een stiefzoon van J.K., zekere R.K., eveneens wonende te Bergentheim, een stuk ijzer greep en J.K. daarmede zulke slagen in den nek toebracht dat hij kort daarop is overleden. De overledene is 49 jaren oud.”

Het Nieuwsblad van Friesland voegde daar nog aan toe:
“Te Sibculo bij Hardenberg was voor twee maanden de 49-jarige Jan Kikkert in het huwelijk getreden met de weduwe Kroese van Bergentheim (gemeente Hardenberg). Herhaaldelijk had de man oneenigheid met zijn vrouw en zijn stiefzoon Jan Kroeze. De ruzies ontstonden in hoofdzaak, doordat deze stiefzoon zeer weinig verdiende en nog al veel noodig had. Ook zaterdag was er oneenigheid geweest. Kikkert liep daarna het huis uit en kwam eerst maandagmiddag in half beschonken toestand thuis. Hij wilde een varken, dat hij volgens zijn zeggen eenigen tijd geleden van zijn eigen geld gekocht had, mede nemen. Naar aanleiding hiervan ontstond weer twist tusschen Kikkert en zijn stiefzoon. Deze haalde een ijzeren stang uit het huis en gaf zijn stiefvader daarmede eenige hevige slagen in den nek. Kikkert slaakte eenige gillen en viel toen dood neer. Zijn vrouw, die bij de vechtpartij tegenwoordig was, deed geen enkele poging haar man te redden. Een buurman, zekere Hertog, die in de nabijheid aan het turf maken was en alles gezien had, had nog moeite gedaan den jongen van zijn plan af te houden – echter liep hij naar Hertog en zeide: “Ziezoo — hij is er geweest. Hij ie zoo dood als een pier”. Daarna ging hij zichzelf aanmelden bij den rijksveldwachter te Beerzerveld. Deze heeft hem gevankelijk naar Zwolle overgebracht.”

Het handelde hier om het echtpaar Jan Kikkert en Wichertje Knol. Zij waren op 15 juni 1923, dus nog maar 3 maanden eerder, in het huwelijk getreden. Jan was weduwnaar van Aaltje Zwiep en Wichertje was weduwe van Jan Kruzen. De onfortuinlijke Jan Kikkert stierf op 13 augustus aan de door zijn schoonzoon Roelof Kruzen of Kroezen toegebrachte nekslag.

Het is ons niet duidelijk hoeveel jaren cel de schoonzoon kreeg, maar wel weten we dat hij in 1929 vrij man was.


Toen, op 28 mei 1943: Ru de Bruin vermoord.

Op 28 mei 1943 werd een van Hardenbergs meest prominente inwoners slachtoffer van nazi-terreur. Rudolf Emanuel (Ru) de Bruin stierf die dag in een gaskamer van het concentratiekamp Sobibor.

In de collectie van het NIOD, het Nederlands Instituut voor oorlogs-, holocaust en genocide-studies, worden enkele na-oorlogse edities bewaard van de Hardenbergse krant “De Vechtstreek”. Die krant werd uitgegeven door Ru de Bruin. Hij was sinds 1920 eigenaar van een drukkerij met dezelfde naam, gelegen op de hoek van de Voorstraat en de Fortuinstraat. Daarnaast was Ru vanaf 1927 raadslid en van 1935 tot 1940 wethouder voor de gemeente Stad Hardenberg. Op 27 november 1940 werd hij door de Duitse machthebbers gedwongen om die functies neer te leggen en op 17 december 1941 werd zijn bedrijf op last van de Sicherheitspolizei in Zwolle gesloten. In mei 1943 werd Ru met zijn vrouw op transport gesteld naar de Duitse vernietigingskampen. Nog diezelfde maand en een dag voor zijn 56ste verjaardag stierf Ru in het concentratiekamp Sobibor.

Een kleine twee jaren later, op zaterdag 21 april 1945, verscheen de eerste editie van de na-oorlogse “De Vechstreek”. In de kop van de krant stond nog altijd “Drukker-Uitgever R.E. de Bruin, Hardenberg”. Men wist nog niet dat Ru een van de ruim 100.000 Nederlandse joodse slachtoffers was. Sterker nog, op de voorpagina wordt in het inleidend artikel geschreven dat men niet langer wilde wachten met het ter perse laten gaan van het eerste nummer. Beter zou het zijn dat ‘de heer De Bruin bij zijn terugkeer een draaiende zaak vindt’. Het mocht helaas niet zo zijn.