Aan het Algemeen Handelsblad van 15 augustus 1952 ontlenen we het volgende:
“Schier ondraaglijk was de spanning de laatste weken geworden in Hardenberg, het historische stadje aan de Overijsselse Vecht. Wij mogen wel zeggen, dat die spanning ten top steeg, toen gisteren dan eindelijk de lopende veronderstellingen op haar waarheid zouden worden beproefd.
Wat ter wereld mag het toch wel zijn, dat dit louter landelijke rust ademende agrarische plaatsje in zo’n sfeer van onrust heeft gedompeld, zal de lezer zich terecht afvragen. Het is in een paar woorden gezegd: een ondergronds gangenstelsel. Maar de herkomst van deze catacomben is niet een-twee-drie vast te stellen en de consequenties van hun eventuele ontdekking zijn voor de stad van groot gewicht. Het bericht, dat er gangen onder Hardenberg lopen, is op zichzelf met zo schokkend. Elke stad-op-leeftijd. die zichzelf respecteert, behoedt wel teder de legende van onderaardse gangen en gewelven.
Hardenberg is eertijds een vestingstad geweest en het is helemaal niet verwonderlijk, dat de belegerden in vroeger eeuwen zonnen op middelen om berichten uit de stad te smokkelen en levensmiddelen er in. Bovendien was bij verschillende grondwerken al wel een tipje van de sluier, die figuurlijk over deze gangen ligt, opgetild. Onlangs nu heeft een wichelroedeloper de vermoedelijke loop van deze gangen vastgesteld. De oudheidskamer van Hardenberg, die geen tehuis heeft, had zich in deze ruimten een zeer toepasselijk onderkomen gedacht en de gemeente zag er wel een gunstige mogelijkheid in, om meer toeristen te trekken.
Zo geviel het dan, dat wij werden geconfronteerd met een mansdiep gat, waarin twee gemeentearbeiders de vermoedelijke toegang tot de catacomben zochten. Helaas bleek hun geploeter vergeefs. Drie, vier mannen herinnerden zien daarop, dat zij jaren geleden eens in een kelder waren geweest, waarin een gat toegang gaf tot een gang. De kelder wist men nog met stelligheid aan te wijzen, maar de plaats van de gang niet: dicht gemetseld…
Iemand anders kende een gangetje waar het, als men er door liep, altijd „erg hol klonk”. Wéér een ander had jaren geleden een „iezeren deure” ontdekt op de plaats, waar vermoedelijk vroeger de stadswal had gelegen. Een vertwijfelde groep gangenzoekers trok op het laatst her en der door Hardenberg. Vergeefs, de gangen bleven zoek. En ten slotte sprak een der speurders het verlossende woord: “Wij wachten rustig op de aanleg van de riolering. Die zal op een diepte ten minste één meter 50 lopen en maak mij sterk, dat we dan de gangen wel eens ergens zullen ontmoeten…”