Een historische schets uit Hardenberg:
’t Is 5 december 1890. De schoolkinderen van de beide scholen in Hardenberg gaan, zodra ’s middags om half vier de school uitgaat, de twee winkels in de Voorstraat bezichtigen waar St. Nicolaas poppen zijn uitgestald achter de smalle winkelramen. Dit zijn ook de enige winkels in Hardenberg waar men zien kan dat het die dag St. Nicolaas is. In de andere winkels is alles ’t zelfde en van bijzondere uitstalling niets te zien.

Twee kinderen uit de beide verschillende scholen staan ook te kijken en geraken daarna in druk gesprek.
Jantje vraagt aan Miena: ‘Wat krieg ie-j van Sunterkloas?’ En ’t antwoord is: ‘Mien pappe hef een mooie blokdeuze en gaanzebord veur mi-j aan Sunterkloas besteld en mien breurtie krig ’n mooi klein peertie met ’n klein karregien, en ie-j dan Jantie?’ ‘Wi-j kriegt van Sunterkloas ne mooie prente en schoelgriffel en taai sunterkloassie en aw mörgen vrog wakker word, goa’k voart hen kieken, want ik hebbe vanmiddag al heuj in ’t klumpie veur Sunterkloas zien peerd e’doane. En vanoamd kriegt mien breurtie en ikke ieder veer cent um hen dobbeln te goan. Mien moe kan niet meër missen, want mien vader verdient maar ne rieksdaalder in de wekke.’
Toen de kinderen de beide winkels bezichtigd hadden, gingen ze naar huis en vol verwachting klopten hunne hartjes. Toen ’s avonds de torenklok zeven slagen deed horen, werden de beide winkels in Hardenberg, waar gekocht en gedobbeld zou worden, geopend.

Bij Jaspers Evert en Miete staat ook veel volk in de winkel, waarin groote verschillende soorten Sint Nicolaas uitgestald zijn. Jantje en haar broertje staan hand aan hand ieder met vier centen in de handen en bewonderen de mooie uitstalling. Ook Miena en haar broertje, onder geleide van haar vader, staan alles te bezichtigen. Miena ziet ook Jantje met haar broertje, die sober gekleed zijn, staan en fluistert haar vader iets in het oor. De vader treedt op de beide kinderen aan en neemt ze mee, evenals zijn beide eigen kinderen, naar de tafel waar gedobbeld zal worden en betaald telkens voor de vier kinderen als gespeeld zal worden. Maar ’t geluk dient Jantje en haar broertje niet; wel zijn eigen kinderen. Tenslotte gaan ze huiswaarts, maar eerst koopt de vader van Miena voor de toonbank een flinke zak vol Sint Nicolaas. Jantje met haar broertje houdt nog steeds de vier centen in de hand vastgeklemd.
‘Pappie’, zegt Miena, ‘ie-j goat de verkeerde kaante uut’. ‘Dat weet ik kind, maar wi-j goat eerst disse kinderen noar huus hen brengen’ en aan de deur zegt Miena haar vader: ‘Hier Jantje, geeft dit pakkie an oew moeder en zegt dat mien vrouw en ik vanoamd um 9 uur komt koffie drinken en zorgt dat ie-j luu in bedde bint’.
Toen de torenklok negen slagen deed horen, waren Miena haar vader en moeder bij Jantje haar ouders aan de koffie. En toen Jantje ’s morgens vroeg op stond en in ’t klompje keek, lag daarin een mooie prent, een schoolgriffel en een grote St. Nicolaas, maar op een stoel voor ’t raam stonden twee dozen vol met winterkleren. En dat kwam goed uit, want ’t jaar 1890 op 1891 was een lang en koud winter…