In de Overijsselsche en Zwolsche Courant van 10 februari 1848 werd een prachtig verhaal geplaatst van ene ‘R’ die zijn beklag deed over het functioneren van de postkoets die dienst deed tussen Zwolle en Coevorden. Vanwege het tijdsbeeld laten we het artikel hier in z’n geheel volgen:

“Wij ontvangen van R. een uitvoerigen epistel over de postkar-dienst tusschen Zwolle en Koevorden. Zijn des schrijvers lofuitingen welgemeend en zeer vleijend, zijne aanmerkingen schijnen ons te scherp en zijne gevolgtrekkingen wat te gewaagd – althans wij willen, om ze geheel op te nemen, ons blad niet leenen. Daar we echter toestemming hebben, om den epistel geheel of gedeeltelijk, of zelfs een uittreksel daarvan te geven, zoo kiezen wij ’t laatste.

Vooreerst brengt R. hulde aan de directie der Posterijen, die zoo spoedig gehoor gaf aan ’t verzoek van belanghebbenden om de voetboden door eene rijdende dienst te doen vervangen. Ten tweede prijst hij de activiteit en de beleefdheid der postiljons, en zegt dat de karren van Zwolle op Ommen en van Hardenbergh op Koevorden zeer doelmatig en de paarden van zessen klaar zijn, behalve een der beide rozinants, voor die dienst tusschen Ommen en Hardenberg, gebruikt. Dit creatuur wordt den geheelen troosteloozen weg over met zware kastijdingen voortgedreven, en hoewel hij alzoo op den behoorlijken tijd aankomt, is het toch voor een ordinaris mensch, akelig, om een paar uren getuige te zijn van zulk eene permanente strafoefening.

Het voertuig of zoogenaamde postkar is ’t geraamte van eene chais. Er hangt een kap aan die tot welzijn van den reiziger niet mag worden opgezet en hoe men er in moet zitten om gemak te hebben, is nog voor elk een diep geheim. Ten derde heft R. een bittere jeremiade aan over het oponthoud dat er te Hardenberg plaats heeft en de reizigers, van Coevorden komende, noodzaakt om zes uren aldaar te vertoeven. Hardenberg is wel een stadje, zelfs een oud stadje, men heeft er ook nog eene poort, de rivier de Vecht kabbelt, als ze water heeft, er slingerend langs, en er is een billard in ’s postmeesters huis, en die er kennissen heeft, mag rekenen op een gulle ontvangst, maar voor den vreemde is het toch, in weerwil van dat alles, razend vervelend, zes uren in Hardenberg te vertoeven.

Om half tien, des morgens, rijdt de postkar uit Coevorden – om twaalf uur is zij te Hardenberg – om zes uur ’t vertrek van daar, en om elf uur de aankomst te Zwolle. Alzoo reist men per post een afstand van elf uur in dertien uren!

Bij ’t bovenstaande voegen wij ’t volgende:
De lof door onzen correspondent aan de postkar-dienst toegebragt, is niet overdreven, zoo min de klagte over de boven alle beschrijving ellendige chais, die tusschen Hardenberg en Ommen door een mager en altijd gezweept paard, over den weg werd gehotst. Maar die chais is thans vervangen door eene goede postkar en ook het paard zal wel spoedig in eene andere betrekking worden geplaatst. Het oponthoud te Hardenberg is inderdaad lastig voor den reiziger. Maar, zegt men, de postkar is niet voor reizigers ingesteld! Nu dan, waarom en tot welk nut ten opzigte der brieven, blijft de postkar zes uur te Hardenberg? Om 3 uur des midags kon zij zeer goed terug rijden naar Zwolle, en men had daar des avonds de brieven nog. Nu vertrekt des morgens om half tien de post uit Koevorden en toch worden de brieven eerst des anderen daags uitgegeven. En die heden per post een brief naar Koevorden zendt, ontvangt eerst overmorgen ’t antwoord! De directie die getoond heeft orde en spoed te willen, brenge hierin een gewenschte verandering – zij zal hierdoor den handel gerijven en menigeen genoegen doen.”

Bovenstaand artikel is vermakelijk om te lezen, maar het geeft tussen de regels door ook interessante informatie. Zo wordt terloops gemeld: ‘men heeft er ook nog eene poort’. Dat klopt. Bedoeld werd de zgn. ‘Oostpoort’ die pas in 1867 werd afgebroken. Ook kon men, om het wachten enigszins te veraangenamen, een spelletje biljart spelen in het Postmeestershuis. Verder wordt gemeld dat eindelijk de voetboden waren vervangen door een postkar. Dat klopt inderdaad. Vanaf 1 januari 1848, dus slechts een goede maand voordat dit artikel in de krant verscheen, was de postiljondienst gestart. De kar reed van Zwolle via Dalfsen, Ommen, Hardenberg en Gramsbergen naar Coevorden vice versa. Ook schrijft men dat ‘de paarden van zessen klaar zijn’, oftewel ze wisten van aanpakken.

Toch was deze postkoets niet de eerste in z’n soort die Hardenberg ‘aandeed’. Vanaf 1752 kon men gebruik maken van een geregelde postwagendienst, de zgn. “Lingense postwagen”, die ’tot gemak van de heeren kooplieden en passagiers alle dinsdagen en vrijdagen heen en weder van de stad Zwolle op den Hardenbergh’ reed. Die vroegere postwagendienst was echter een particuliere onderneming en bovengenoemde was de eerste die van rijkswege werd uitgevoerd.

Op de allereerste kadastrale kaart van Stad Hardenberg, anno 1832, sectie A, blad 1, zie je helemaal rechts de poort ingetekend net ten oosten van het laatste huis nr. A-105 (Oosteinde).