Op 10 januari 1920 overleed de Hardenberger predikant dr. C.C. Schot. Omdat hij een man was die van grote invloed is geweest op de kerkelijke geschiedenis van Hardenberg, volgt een door ons geschreven uitgebreide biografie:

Dominee Dr. C.C. Schot (1852-1920)
Doctor Cornelis Christiaan Schot (1852-1920).

Cornelis Christiaan Schot aanschouwde op 16 mei 1852 het levenslicht in Babau, ten oosten van Kupang op het westelijk gedeelte van het eiland Timor (voormalig Nederlands Oost-Indië, nu Indonesië). Zijn vader, Cornelis Goris Schot, was daar werkzaam voor een zendingsgenootschap. De jonge Cornelis bleef niet lang bij zijn ouders wonen. Toen hij acht jaar was, werd hij al, samen met zijn zesjarig broertje, door een oppasser naar Soerabaja op Oost-Java gebracht. Daar werden de kereltjes toevertrouwd aan de kapitein van het zeilschip ‘Jan van Brakel’ dat op 7 januari 1861 koers zette richting Nederland. De overtocht ging gepaard met verschrikkelijke stormen. Precies een half jaar later kwam het schip aan in Den Helder. De broertjes Schot gingen vervolgens naar Rotterdam, naar de ‘Protestantse kostschool voor kinderen van zendelingen en andere Europeanen in N.O. Indië’. Zij werden echter al vrij snel van deze school afgehaald, omdat Schot sr. het niet eens was met de godsdienstige opvoeding van zijn kinderen. Waarschijnlijk zijn de beide jongens toen bij grootvader Schot in Rotterdam komen wonen, waar ze bleven tot 1867. In dat jaar kwamen vader en moeder Schot met de andere kinderen terug uit Indië. Ze gingen wonen in Utrecht. Cornelis en zijn broertje voegden zich bij hen en Cornelis ging daar naar het Stedelijk Gymnasium.

In 1872 liet hij zich inschrijven als theologisch student aan de universiteit van Utrecht. Twee jaar later overleed Cornelis’ vader op 46-jarige leeftijd. Als oudste zoon, zelf nog nauwelijks meerderjarig, bleef Cornelis achter als voogd van een groot gezin. Een zware taak voor de jongeman. Hij moest met zijn moeder Carolina Juliana Schot-Dücker, die hij ook tot steun moest zijn, de opvoeding regelen van al zijn broers en zusjes.

Op de universiteit van Utrecht had Schot vermaarde leermeesters als Beets, Doedes, Ter Haar en Van Oosterzee. Hij was clublid van het theologengezelschap ‘Elias Annes Borger’ en discussieerde daar met mannen als ds. Ulfers, prof. Van Rhijn, ds. Voorhoeve en dr. De Visser. Zij noemden hem vaak ‘Walter’, vanwege de overeenkomst van zijn familienaam met die van de Engelse schrijver sir Walter Scott. De theologiestudent Schot was een jongeman met een ernstige levensopvatting die tevens humoristisch van aanleg was en opgeruimd in de omgang.

De jonge kandidaat C.C. Schot deed op 8 september 1878 zijn intrede bij de Nederlands Hervormde gemeente te Aagtekerke (nu gemeente Veere) op Walcheren in Zeeland. Een jaar later rondde hij zijn studie aan de Universiteit van Utrecht af door bij Nicolaas Beets te promoveren op een dissertatie over de afscheiding van 1834, waarin hij de motieven tot de afscheiding afwees. Zijn dissertatie heette: ‘Voorbereiding en aanvang der in de Ned. Herv. kerk in de eerste helft der 19de eeuw voorgevallen Afscheiding’. Schot was nu doctor in de Godgeleerdheid. In diverse publicaties van zijn hand voerde hij voortaan zijn titel: dr. C.C. Schot Czn.

Kabinet-portret van dr. C.C. Schot in ovaal passe-partout.

In 1880 werd Schot gekozen in het klassikaal bestuur van Middelburg, als primus gecommitteerde predikant en aan het einde van dat jaar sprak hij als beginnend predikant aan het graf van zijn 19-jarige broertje Hendrik Nicolaas. De eindejaarsleerling van de H.B.S. in Utrecht was tijdens een bijeenkomst gekozen tot voorzitter van ‘Kandidati’, een vereniging tot beoefening van gymnastiek en schermkunst. Na afloop daarvan wilde een kameraad vieren dat Hendrik Nicolaas gekozen was door een vreugdeschot te lossen. De trekker van het pistool bleef echter haken waardoor het schot per ongeluk afging. Daarbij werd de jonge voorzitter geraakt en was hij op slag dood…

De kennis en kunde van dr. C.C. Schot werden klaarblijkelijk al vroeg onderkend, want regelmatig werd hij her en der in het land beroepen. Zo weten we dat hij in november 1880 bedankte voor een predikantsplaats in Delfshaven en Vlissingen en in augustus 1881 voor Axel. In februari 1881 trad Schot op als gastspreker voor de Vrije Universiteit van Amsterdam en in de zomer van dat jaar verrichtte hij de officiële opening van de – mede op zijn initiatief – nieuw gestichte school met den bijbel in Aagtekerke. In oktober 1881 deden zowel Harlingen als Tholen een beroep op de jonge predikant en het laatstgenoemde nam hij aan. Op 8 januari 1882 nam de – volgens de krant – hartelijk geliefde leeraar – afscheid van zijn gemeente in Aagtekerke. Een week later werd hij door ds. J.P. Nonhebel uit Dordrecht bevestigd in de kerk van Tholen.

In Tholen waren er in die tijd naast een gematigde orthodoxe predikant ook predikanten van de vrijzinnige richting. De komst van dr. Schot vanuit Aagtekerke had tot gevolg dat alles wat vrijzinnig leek uit de kerk werd verwijderd. De kerkenraad werd omgezet, gezangen mochten niet meer worden gezongen, noch mocht een vrijzinnige predikant in de kerk voorgaan. In februari 1883 schreef de Goessche Courant dat dr. Schot al in Aagtekerke blijk had gegeven van zijn voorliefde voor de – ouderwetse – kerkelijke censuur en dat hij daar in Tholen gewoon mee door ging. Drie leden van zijn hervormde gemeente had hij ‘in de ban’ gedaan, omdat ze nooit de kerk bezochten. De krant schreef: ‘Een hunner, diep getroffen (!) door deze oude, in Tholen gelukkig verouderde straf, heeft dadelijk zijn lidmaatschap van de kerk opgezegd’. Schot werd door de krant bestempeld als iemand die graag met den banvloek zwaaide. Men eindigde het artikel in niet mis te verstane woorden: ‘Wat zal die eenmaal gezuiverde Thoolsche gemeente een zeldzaam troepje heiligen worden!’ In november van datzelfde jaar had ds. Schot een zgn. ‘verdoemings-formulier’ opgesteld, dat hij op plechtige wijze uitsprak over alle mensen die niet bij hem in de kerk kwamen. Op zijn voorstel had de kerkenraad bepaald dat het aan alle lidmaten verboden was om met gecensureerde (verbannen) personen op enigerlei wijze betrekkingen te onderhouden… Toch ontving de predikant verschillende beroepen en niet naar de minste plaatsen: stad Groningen, Leiden, Amsterdam, Dordrecht, Wageningen en Den Haag wilden Schot graag aan zich binden.

Vanouds ontvingen de hervormde predikanten een deel van hun traktement rechtstreeks van de Nederlandse staat. Om helemaal vrij te kunnen zijn, of zoals de Zierikzeesche Nieuwsbode in mei 1884 schreef: ’ten einde hem in staat te stellen de zilveren kluisters, zooals dr. A. Kuyper de predikantstraktementen betitelt, te verbreken’, wendde de kerkenraad van Tholen pogingen aan om hun predikant voortaan zelf een vast traktement uit te keren. Dan zou men niet langer verbonden zijn aan de synode der Nederlands Hervormde kerk, een poging tot verwezenlijking van het denkbeeld van de ‘grote’ Abraham Kuyper. Hieruit blijkt wel dat Schot steeds meer overtuigd raakte van de in 1816 – volgens hem – onwettig ingevoerde Synodale organisatie van de Hervormde Kerk.

In september 1884 bracht dr. Schot – als lid van een commissie van oud-leerlingen – een huldeblijk aan zijn oud-leermeester Nicolaas Beets bij diens 70ste verjaardag. De jubilaris kreeg uit handen van Schot een fraai gepolijst koperen gaskroon. Een jaar later liet Schot, als voorzitter van de kerkenraad, een oproep plaatsen in de Zierikzeesche Nieuwsbode waarin kandidaten werden gezocht voor de vervulling van de betrekking van ‘vader en moeder’ van het armenhuis van de diaconie aldaar. Tijdens zijn verblijf op Tholen leerde dr. Schot de elf jaar jongere Christine Hermine Pierson kennen. Zij was de dochter van ds. Hendrik Pierson, de predikant en directeur van de Heldringgestichten (een opvang voor prostituees, ongehuwde moeders e.d.) in Zetten in de Overbetuwe. Het huwelijk tussen Cornelis en Christine werd op 16 september 1886 gesloten in de gemeente Valburg.

In die tijd ontving dr. Schot opnieuw beroepen. Zo kon hij in 1885 naar Tienhoven en Zoutelande en Veenendaal en het jaar erop naar Heinenoord, Dussen, Harderwijk, Jutrijp en Hommers, Hien en Doodewaard. Schot vervulde naast zijn predikantschap ook een maatschappelijke functie als secretaris van de Antirevolutionaire Partij op Tholen. In februari 1887 schreef een krant dat het klassikaal bestuur van Zierikzee in een buitengewone vergadering gesproken had over dr. Schot. Hij zou een gereformeerd kerkelijk congres hebben bijgewoond. Deze actie werd niet bestraft, hoewel men het handelen ontoelaatbaar achtte. Hieruit blijkt wel dat dr. Schot overduidelijk sympathiseerde met de dolerenden, met de mensen die zich achter dominee Abraham Kuyper schaarden en die tegen de door koning Willem I ingevoerde creatie waren van de Hervormde Kerk als een hiërarchische organisatie waarvan de plaatselijke kerken afdelingen waren geworden.

Ondertussen had dr. Schot het zoveelste beroep ontvangen. Dit keer was de hervormde kerk in Hardenberg in hem geïnteresseerd. Dat beroep nam hij in januari 1887 aan. In deze tijd nam hij deel aan het Gereformeerd Kerkelijk Congres in Amsterdam. Een paar maanden later, nog voor hij in Hardenberg bevestigd was, trad hij op in het lokaal ‘Odeon’ in Zwolle. Daar werd een openbare samenkomst van kerkenraads- en gemeenteleden uit de provincies Overijssel en Drenthe gehouden, samengeroepen door de Nederlands Gereformeerde gemeente (dolerend) van Zwartsluis. Schot sprak er over het karakter en wezen van de gereformeerde kerkinrichting. In mei hield dr. Schot zijn afscheidsrede in Tholen en op 12 juni 1887 werd hij bevestigd in Hardenberg. Sindsdien is hij met hechte banden aan deze stad verbonden gebleven. Met zijn jonge vrouw Christine betrok hij de pastorie, de Wheeme, aan het Oosteinde. Het huwelijk was echter een kort geluk, het duurde nog geen jaar. Zijn jonge gade Christine overleed op 1 september van datzelfde jaar, op slechts 24-jarige leeftijd. Toch moet het een huwelijk van ideële betekenis geweest zijn, want bij elk bezoek aan de schoonfamilie Pierson in Zetten ging dr. Schots eerste gang naar haar laatste rustplaats. Daar herdacht hij zijn geliefde met wie hij slechts zo kort verenigd was. De zware slag van het verlies van Christine trof hem zo hard dat hij er de rest van zijn leven onder gebukt ging.

De jonge predikant kreeg na het overlijden van zijn jonge echtgenote hulp
van zijn zusje Carolina Juliana Schot. Zij ging bij haar broer wonen en
zorgde enkele jaren – tot aan haar huwelijk – voor de huishouding. In 1891 werd die huishouding opgevrolijkt door de komst van de vier oudste kinderen van Cornelis’ broertje Julius. Fredrika Wilhelmina Carolina, Cornelis Julius Jozephus, Johanna Maria Elisabeth en Hendrik Carel Maurits Schot namen hun intrek bij oom Cornelis in de pastorie en bleven daar enkele jaren wonen.

De 8ste december 1887 was voor de kerkgeschiedenis van Hardenberg een zeer belangrijke. Op die dag nam de kerkenraad eenstemmig het besluit om zich los te maken van het verband der Nederlands Hervormde Kerk en verbond zich daarmee met de dolerenden. Dit zorgde voor grote commotie onder de gemeenteleden, omdat lang niet iedereen wilde breken met de ‘moederkerk’. Na veel strijd ging uiteindelijk slechts 15 procent van de leden mee met de kerkenraad. De overigen, onder aanvoering van dokter Van Riemsdijk (die volgens dr. Schot zelf nimmer in de kerk kwam), wilden niet mee met de doleantie. Zij schaarden zich achter het standpunt van het provinciaal kerkbestuur van Overijssel. Deze ontzette de kerkenraadsleden – op twee na – uit de door hen beklede kerkelijke ambten en bedieningen. Dit besluit resulteerde in hevige tweespalt. De dolerenden (later gereformeerden) en de hervormden kregen strijd over de bezittingen en rechten, hetgeen zelfs tot een rechtszaak kwam. Onder andere waren de twee strijdende partijen het oneens over het gebruik van het ‘oude’ kerkgebouw. De dolerende predikant dr. Schot kon nog een aantal diensten in de kerk voorgaan, maar op oudejaarsdag 1887 werd hem de toegang ontzegd door de niet-dolerende gemeenteleden. Zij hadden het afgesloten gebouw via de kerktoren ‘teruggekaapt’. Wel bleef Schot nog een tijdje wonen in de Wheeme, de pastorie aan het Oosteinde. Pas in augustus 1888 gaf hij de – verloren – strijd op, verliet hij het pand en nam hij zijn intrek in de onderwijzerswoning van de christelijke school. Het ‘verlies’ van het kerkgebouw hield in dat de gereformeerden, onder aanvoering van dr. Schot, op zoek moesten naar een alternatieve locatie voor hun kerkdiensten. Er zat niets anders op dan een nieuwe kerk en pastorie te laten bouwen. Het lukte om grond daartoe aan te kopen, gelegen aan de Achterstraat. Daar verrees in 1889 de Höftekerk, genoemd naar ‘de hof’ van de bisschop (waar in de Middeleeuwen het kasteel Hardenberg stond). Op donderdag 8 mei 1890 ging dr. Schot voor in de eerste kerkdienst in ‘zijn eigen’ kerk. Daarmee werd de gereformeerde kerk – met zo’n 600 zitplaatsen – officieel in gebruik genomen. Ondertussen was in september 1888 ook in Heemse de Doleantie een feit geworden. Dr. Schot werd eveneens predikant van deze gemeente en bleef dat tot in 1909 de Gereformeerde Kerk van Heemse ontstond.

Dr. Schot was in 1888 redactielid geworden van de ‘Gereformeerde Bijdragen’, in 1891 opgevolgd door het ‘Tijdschrift voor Gereformeerde Theologie’. Daarvan was hij van 1894 tot 1905 redactiesecretaris. Vanaf 1895 was hij ook medewerker van het ‘Gereformeerd Volksblad’. Hij heeft zich verder op schoolgebied zowel als op politiek gebied zeer verdienstelijk gemaakt en in de ‘Gereformeerde Bijdragen’ gaf hij vele beschouwingen op het gebied van kerkhistorie en kerkrecht. Van laatstgenoemd tijdschrift, voor dogmatische en historische theologie, was Schot redacteur, eerst samen met ds. Nicolaas Adriaan de Gaay Fortman en later met zijn vriend ds. J.J. Westerbeek van Eerten.

In 1902 richtte dr. Schot, samen met ds. G. Doekes te Heemse en ds. J.C.E. van Herwijnen te Hardenberg, het Salland’s Volksblad op, als tegenhanger van het neutrale weekblad De Vechtstreek. Schot verdedigde hierin zijn antirevolutionaire beginselen met gloed en bleef redacteur van het Salland’s Volksblad tot aan zijn dood. De krant zou decennialang een grote rol spelen in de lokale nieuwsvoorziening. Ook was Schot de mede-initiatiefnemer en eerste voorzitter van het Groene Kruis afdeling Hardenberg (opgericht in 1906), een organisatie die van essentieel belang is geweest voor de ontwikkeling van de volksgezondheid in onze streek. Verder was hij dertig jaar lang, van 1890 tot 1920, voorzitter van de ‘school met den bijbel’ in Hardenberg en medeoprichter van de christelijke MULO die van grote betekenis is geweest voor het regionaal onderwijs.

De lokale en regionale historie had Schots interesse. Hij was lid van de Vereniging voor Overijssels Regt en Geschiedenis. Toen Cornelis Christiaan Schot in 1918 zijn veertigjarig jubileum vierde, werd er uitgebreid over geschreven in diverse kranten. Onder andere ‘De Rotterdammer’ wijdde een uitvoerig artikel aan Schots leven. Ze typeerden Schot als: een ‘merkwaardig’ man, in ‘Holland’ maar weinig genoemd, maar in het Overijsselsche alom bekend en in de predikantenwereld oprecht geacht. Wanneer Schot voor zijn gemeente optrad, bracht hij haar het Woord Gods in alle eenvoud naar woord, stijl en voordracht. Kort, duidelijk en hartelijk waren zijn preken. Het liefst liet hij veel psalmverzen zingen. Volgens het artikel in De Rotterdammer was Hardenbergs bevolking zo vergroeid met deze eerbiedwaardige prediker en schrijver, dat men niet eens zijn opmerkelijke eigenschappen leerde zien als iets bijzonders. Men waardeerde hem om heel zijn persoonlijkheid. Hoewel doctor Schot het predikambt bediende, was hij een algemeen zeer breed ontwikkeld man en goed onderlegd in het gewone burgerlijk recht. Als zodanig was hij de raadsman van velen. Wanneer inwoners uit de stad in een of andere procedure hun recht moesten zoeken, dan klopten ze uit verschillende kerkelijke richtingen graag eens bij dr. Schot aan voor advies. Aan het begin van de 20ste eeuw deed in Hardenberg algemeen de mening opgeld dat dr. Schot in minstens negen van de tien gevallen gelijk kreeg ten aanzien van zijn opvatting over verschillende procedures. De studeerkamer van deze geleerde bevatte enorm veel lectuur van allerlei stromingen. Een gesprek met hem was een genoegen en toonde altijd weer zijn grote algemene kennis.

Het wordt verondersteld dat ds. S. Ulfers, de schrijver van ‘Oostloorn’, door zijn vriend Dr. Schot en diens gemeente geïnspireerd is. De auteur heeft dat echter altijd ontkend. Zijn werk is geen historisch verhaal met gefingeerde persoons- en plaatsnamen. En toch, het hoofdstuk ‘de Doleering’ geeft grotendeels de historie van de Hardenberger doleantie weer: ds. Senserff vervult er de rol van de dolerende dr. Schot.

Na een zeer bewogen en niet al te gemakkelijk leven, overleed dominee Cornelis Christiaan Schot ‘na een kortstondige ongesteldheid’ op 67-jarige leeftijd, op 10 januari 1920 in de gereformeerde pastorie in de Achterstraat in Hardenberg. Het verlies van hun geliefde predikant was een grote slag voor vele Hardenbergers. De kranten besteedden ruim aandacht aan het overlijden. Ds. Johannes Cornelis Eliza van Herwerden (van 1899 tot 1906 predikant te Heemse) schreef vanuit Groningen een ‘Ter gedachtenis’, waarin hij ondermeer stilstond bij het werk dat ze gezamenlijk hadden verricht als redacteuren van het Salland’s Volksblad. Van Herwerden memoreerde Schots grote bescheidenheid en teruggetrokkenheid, waardoor het niet eenvoudig was om hem te leren kennen. Schot was heel voorzichtig en bevreesd om iemand te kwetsen, maar ook kon hij hevig verontwaardigd zijn als hij met onrecht te maken kreeg. Toch was hij verdraagzaam en meer tot de vrede dan tot de strijd geneigd, aldus ds. Van Herwerden.

Ook ds. Gerrit Doekes, die van 1898 tot 1907 gereformeerd predikant in Heemse was, stuurde als oud-redactielid een ingezonden stuk voor plaatsing in de krant. Hij schreef onder andere dat hij zich nog goed kon herinneren hoe hij 22 jaren geleden dr. Schot had leren kennen. Doekes was pas als gereformeerd predikant in Heemse beroepen. De studeerkamer van Schots pastorie deed hem denken aan een dichterlijk woord: ‘Geleerdheid spreekt u toe uit alle hoeken’. De vensterbanken lagen vol met geschriften, de tafel bezweek er ook onder en zelfs sommige stoelen waren beladen. Doekes noemde Schot zijn grote voorbeeld en een aristocraat. Bovendien, zo schreef Doekes, was er iets in Schots voorkomen, dat hij uit de Oost scheen te hebben meegenomen. Het was niet uitsluitend de roode Turksche muts met kwast die hem tot een oosterling maakte. Vooral de oogen teekenden hem als zoodanig. Ds. van Herwerden en ds. Doekes gingen wekelijks naar dr. Schot om er redactievergadering te houden. Bijna vijf jaar lang hebben ze gedrieën de redactie waargenomen.

Vijf dagen na zijn overlijden werd dr. Schot begraven op het kerkhof bij de Vluchtheuvelkerk te Zetten, naast zijne jong gestorven vrouw Christine Hermine Pierson. Het Salland’s Volksblad schreef: Woensdag jl. heeft Hardenberg Dr. Schot uitgeleide gedaan, den weg naar Heemse op. ‘t Is voor ‘t laatst geweest, dat ‘de dominee’ dien weg ging. Hij is voorgoed van Hardenberg heengegaan. Hardenberg zal hem missen! Als voorzitter vande Christelijke schoolvereniging had hij zich tot het laatst toe ingezet voor het bereiken van zijn idealen. De krant schreef verder: De Doctor leefde sober en eenvoudig; vroeg voor zichzelf niets dan een boek. En nu beschouwde hij de Chr. school als een belangrijke factor in den strijd voor de geestelijke goederen der menschheid, als een dam tegen den wassenden vloed van driest ongeloof en kil materialisme. En op dien dijk stond hij, steevast, en liever zou hij in de golven zijn omgekomen, dan ook maar een duimbreed te wijken. Het stoffelijk overschot van dr. Schot was per auto van Hardenberg naar Zetten gereden. Daar waren de familieleden en vrienden, onder wie de leden van de kerkenraad van Hardenberg, tegen twee uur ‘s middags gearriveerd op het vredige kerkhof. Het klokje van de Vluchtheuvelkerk luidde terwijl de stoet naderde. De lijkkist werd gedragen door de tuinlieden van de Heldringgestichten. Daags ervoor was in Hardenberg een lijkdienst gehouden. De kerk was overvol geweest met gemeenteleden die hun overleden predikant de laatste eer bewezen. Nadat de kist in de grafkelder was neergelaten, trad ds. J.L. Pierson uit Groningen naar voren en sprak namens de familie en vooral namens zijn oude vader, de schoonvader van de overledene. De tweede spreker was Gradus Frederik Wamelink uit Hardenberg die het woord voerde namens de kerkenraad en gereformeerde gemeente. Hij zei dat de familie een broer, oom en zwager had verloren, maar dat de gemeente van Hardenberg in dr. Schot een vader was kwijtgeraakt…

Tachtig jaar later, op 13 juni 2000, besloot het college van de gemeente Hardenberg om dr. Schot te eren met een straatnaam: de Schotlaan in de woonwijk Marslanden.