De Provinciale Courant van 15 september 1854 meldde:
“Gramsbergen, 11 sept. Gisteren avond bevond zich in de zoetelkeet van Okkel Meinders een talrijk gezelschap, dat zich aan een schromelijk misbruik van jenever overgaf. Een der leden van dat gezelschap, de polderwerker J.J., in die keet te huis behoorende, werd heden morgen dood op zijn leger gevonden.

De burgemeester dezer gemeente begaf zich dadelijk met den plaatselijken geneesheer naar de keet, en laatstgenoemde verklaarde, na het lijk beschouwd te hebben, dat er geene sporen aanwezig waren van gewelddadigen dood, maar dat de ongelukkige allerwaarschijnlijkst in eene beroerte gestikt was, veroorzaakt door het overmatig gebruik van den sterken drank.
Men zegt, dat hij zondagavond niet minder dan 13 glazen jenever achter elkander had geledigd. – Dit slagtoffer was te Buiksloot geboren en nog maar 34 jaren oud.”

Het ging, zoals uit de akten van de burgerlijke stand blijkt, om de 34-jarige, ongehuwde, Joseph Jansen die inderdaad als polderwerker zijn geld verdiende. Hij en tientallen andere werklieden waren werkzaam als kanaalgravers. Zij hadden voorheen gewerkt aan het Oranjekanaal, maar konden meer verdienen bij het graven van het voedings- en scheepvaartkanaal naar Twente (het kanaal Almelo – De Haandrik). In september 1854 waren maar liefst 309 kanaalgravers bezig met het enorme project. Er waren dertien tijdelijke keten opgericht, waarin de werklieden ’s nachts verbleven en ook was er een heuse ‘zoetelkeet’ opgericht. Daar kon het werkvolk alles kopen wat ze nodig hadden ’tot verfrissching of versnapering’…

Bij alle graaf- en dijkwerken waren er ook altijd ‘zoetelaarsters’, al dan niet gehuwde vrouwen die door de verkoop van sterke drank, tabak enz. in hun onderhoud probeerden te voorzien. Een zoetelkeet was dan een provisorisch onderkomen waar men eetbare waren verkocht, maar ook brandewijn en klaar (jenever).