In De Vechtstreek van 9 december 1933 werd deze advertentie geplaatst:
“Ondergetekende maakt aan het geachte publiek van Radewijk en omstreken bekend dat hij a.s. woensdag 13 december zijn electrische smederij wenscht te openen in hoefbeslag, boerenwerk en alle voorkomende reparatiewerk. Door nette en vlugge bediening wenscht hij zich de gunst van het publiek waardig te maken. E. Borneman, electr. smederij, Radewijk.”

De op 10 mei 1906 in Stad Hardenberg geboren Engbert (Ep) Borneman begon zijn smederij in Radewijk dus in het jaar 1933. Daarmee was hij zeker niet de eerste en enige. Een voorganger was onder andere smid Oostindiën, die al halverwege de negentiende eeuw in Radewijk werkte. De smederij van Van Houselt was in 1892 in gebruik genomen en ten tijde van de komst van Borneman al opgeheven. Veertien dagen voor zijn komst was een collega, de uit Radewijk afkomstige Jan Hendrik Runhaar, een zelfstandige smederij begonnen. De smederij van Borneman werd gebouwd voor een bedrag van 450 gulden.

De zes are en 15 centiare grond waarop de smederij en woning werd gebouwd, was gekocht van Gerrit Jan Waterink – van Laamersboer – voor 123 gulden. Het woonhuis werd pas drie jaar later gebouwd. Egbert Borneman trouwde op 13 november 1936 te Stad Hardenberg met Janna Kremer. Hij leerde het smidsvak hoofdzakelijk van zijn vader Hendrik Jan Borneman, die een smidse had aan het Oosteinde in Hardenberg. De gebroeders Jan Hendrik en Hendrik Jan Borneman hebben daar later het ouderlijk bedrijf voortgezet.

Tijdens de mobilisatie in 1939 moest Ep zich melden als militair. Hij was wapenhersteller. Er brak een zorgelijke tijd aan voor zijn vrouw Janna. Om zijn plicht te doen vertrok Ep van Radewijk naar de Grebbelinie, zijn vrouw en zoontje Hendrik Jan achterlatend. De smidse werd voortgezet met hulp van zijn broers uit Hardenberg. Over zijn ervaringen op de Grebbeberg heeft Ep nooit willen praten. Dat zegt genoeg over wat hij daar zal hebben meegemaakt. Wel heeft hij verteld dat hij uiteindelijk als krijgsgevangene per trein werd afgevoerd en dat hij tijdens die reis samen met Altena uit Friesland wist te ontvluchten. Samen zwierven ze een tijd lang rond en beiden zijn gelukkig veilig teruggekeerd naar hun gezinnen.
Het werk van een smid was zwaar en de dagen waren lang. Ep hoefde gelukkig het ijzer niet aan elkaar te wellen, zoals Hamberg de Roker Smid dat deed, hoewel hij dit kunstje zeer goed verstond. Meestal werd er elektrisch en autogeen gelast. De blaasbalg werd ook niet meer handmatig bediend, maar met een ventilator aangedreven door een elektromotor. Voor noodgevallen had Ep tijdens de oorlog nog een ouderwetse blaasbalg aangeschaft, maar hij heeft deze niet hoeven gebruiken. Het beslaan van paarden was vooral bij de jonge dieren niet altijd even gemakkelijk. Ze verzetten zich soms hevig en dan was de smederij te klein. De smid was een groot paardenliefhebber. Toen er eens een boer bij hem kwam met een paard om het te laten beslaan, jaagde Ep de man zijn smidse uit omdat het paard slecht verzorgd was. Het zat onder de mest…

Het werk van een smid was ook veelomvattend. Zo maakte hij onder andere ijzerwerk, boerenwagens en karren. Het verleggen van de ijzeren hoepels rond de houten wielen was eveneens een geregeld voorkomende bezigheid. Tijdens de vochtige wintermaanden zaten de hoepels strak om de houten raderen, maar zodra het `s zomers begon te drogen gebeurde het dikwijls dat het houtwerk begon te krimpen, met als gevolg dat de hoepels om de haverklap van de karren rammelden. De hoepels werden verhit door twee vuren en dan om de velg van het rad gelegd. Door afkoeling zaten ze er dan strak omheen. Ook maakte de smid al het hang- en sluitwerk voor boerenbehuizingen. Verder repareerde hij haarden en kachels en vervaardigde hij kachelpijpen.
Het smidswerk werd eind jaren zestig minder. Veel boeren gingen over op tractoren met bijbehorende werktuigen. In het begin konden de dorpssmeden het nog wel bijbenen, maar later werd het allemaal te commercieel en ging het ten koste van de traditionele handenarbeid. Helaas moest Ep Borneman hierdoor op zoek naar ander werk. De knoop werd doorgehakt en besloten werd dat Ep in mei 1961 ging werken bij Bejah in Hardenberg. Daarmee kwam een einde aan de smederij in Roke.

Wanneer `s ochtends vroeg de nevel over de landerijen in Radewijk oplost, luistert een enkeling, tegen beter weten in, of men de smeedhamer op het aambeeld van Ep nog kan horen. Helaas, alleen in gedachten kan men de smid nog terughalen en genieten van de fijne herinneringen aan diens noeste vakmanschap.
(Bron: Het Boek van Roke)