Op 14 januari 1868 overleed mr. Isaäc Antoni Soetens van Roijen, de oprichter van de veenderijen die de Dedemsvaartse en Bergentheimer venen in ontwikkeling hebben gebracht.
In Overijssel had Van Roijen vele bezittingen. Zo bezat hij in Dedemsvaart vanaf 1843 Villa Arriërend en meerdere veengronden aan het kanaal en ook had hij Huize Heemse in eigendom. Daarnaast was hij van grote betekenis voor de realisering van het Overijssels Kanaal. In Bergentheim kocht hij veengronden waar hij een hoofdwijk liet graven die door een sluis was verbonden met de Overijsselse Vecht.

In 1853 werd hij benoemd tot commissaris des Konings van Groningen. In januari 1868, nog geen vier maanden na de beëindiging van deze functie, overleed hij te Zwolle. Hij werd begraven op de begraafplaats aan de Meppelerstraatweg. Van Roijen was geëerd voor zijn werk met de onderscheidingen: ridder in de orde van den Nederlandschen Leeuw en Kommandeur van de Guelfenorde van Hannover.

In de Overijsselsche Courant schreef men:
“Dingsdag is hier ter stede overleden de heer mr. Isaac Antoni van Roijen, oud-Commissaris des Konings in de provincie Groningen. Eene langdurige ziekte die in de laatste dagen ernstig toenam en het ergste deed vreezen, maakte een einde aan zijn zoo veelzijdig nuttig en werkzaam leven.
Geboren te Vledder in 1800, vestigde hij zich, na aan de hoogeschool te Groningen zijne regtsgeleerde studiën te hebben volbragt, en eenigen tijd te Meppel als secretaris dier gemeente werkzaam te zijn geweest, in 1828 te Zwolle, waar hij als notaris was benoemd, met welke betrekking hij gelijktijdig die van advocaat uitoefende. Zijne uitgebreide en grondige regtskennis en zijn helder ziende blik verschaften hem in die betrekkingen eene praktijk, zoo als slechts zelden aan iemand ten deel valt.
Bij de oprigting van de Overijsselsche Vereeniging tot Ontwikkeling van Provinciale Welvaart vormde de heer van Roijen, met de heeren Sloet tot Oldhuis en van Diggelen, het bestuur en hij was voor de belangen dier zaak steeds ijverig werkzaam. Zijne groote bekwaamheden deden hem door de Staten van Overijssel benoemen tot lid van de Eerste Kamer der Staten Generaal en dit bleef hij tot 1853, toen hij door het vertrouwen der regering geroepen werd om als Commissaris des Konings in de provincie Groningen op te treden. Veertien jaren bleef de heer Van Roijen in die eervolle betrekking onvermoeid werkzaam, en hoezeer hij in dat tijdvak de hem toevertrouwde belangen ter harte nam, bleek ten vorigen jare toen hij om redenen van gezondheid zijne betrekking neder legde en de leden der Staten hem bij de uitdrukking van hun leedwezen over zijn besluit een schoon bewijs hunner genegenheid en achting aanboden.
Kort is de rust geweest die de heer van Roijen van een zoo bewogen en werkzaam leven heeft mogen genieten, maar de herinnering aan het vele, door hem gedaan, zal blijven, en zijn aandenken, ook daardoor bij velen steeds in zegening zijn”.

Van Roijen was op 8 september 1825 te Zwolle gehuwd met Anna Gesina van Engelen. Zij kregen negen kinderen. Een van hen was Hendricus Nicolaus die van 1860 tot 1874 burgemeester was van Ambt Hardenberg.