Bijna driehonderd jaar geleden, op 18 februari 1721, liep een familievete totaal uit de hand in stad Hardenberg. Dankzij een in het archief bewaard gebleven briefje van de toenmalige advocaat Jan Doornick krijgen we een beeld van wat er zich die dag heeft afgespeeld. De brief was gericht aan Adolf Hendrik graaf van Rechteren, vrijheer van Almelo en Vriezenveen, de toenmalige Landdrost van Salland.

De vete bestond tussen broer en zus Hendrick en Hillegonda Molckenbour. Zij behoorden tot het hoger echelon in de Hardenberger samenleving. Zij waren namelijk (volwassen) kinderen van Johan Molckenbour. Deze was in 1692 aangesteld als schout van Hardenberg, Heemse en Gramsbergen en woonde in de stad Hardenberg. Oudste zoon Hendrick was in 1681 geboren in Zwolle; zijn zusje Hillegonda twee jaar later. Beide groeiden op in Hardenberg waar ze de grote brand van 1708 aan den lijve meemaakten.

Hendrick zou in 1712 trouwen met Kunira Kramer uit Neuenhaus, terwijl Hillegonda twee jaar ervoor al gehuwd was met advocaat Jan Doornick uit Amsterdam. Wat er precies tussen de kemphanen heeft gespeeld, is helaas onbekend. Maar op de 18de februari 1721 was de welbekende druppel kennelijk overgelopen…

“Hoog Graeffelyke Excellentie, Genadige Heer. Tis met het alderuyterste leetwesen dat ik genooddrongt werde te moeten klagen over schrikkelyk geweld en overlast, hetwelk my en myne huysvrou telkens door haar broeder Hendrik Molkenbour, sonder eenige de minste reden wert aangedaan, jaa in soo verre dat ik, nog mijn vrou, jaa selfs myn kindren nog in nog buytens huys alhier, voor syn tirannique insolentien en geweld vylig sijn. Endewyl hier uyt niets anders als alle quaat, jaa doodslagen te wagten staan, soo hier in niet door U wort versien met hem censibel te straffen, soo ist dat ik niet en twyfele of U sal deze myne billyke beede genadig wille verhoren.

Het geval nu betreffende waarover ik nu alleen regt ben smekende, is voorgevallen den 18den deses maands feb:, synde daar wel vyftig of meer menschen op de straat tegenwoordig, soo dat het my aan geen bewys ontbreekt, en hebbe eenige van d’omstanders by my ontboden en haar afgevraagt, wat sylieden hier van hadden gehoort en gesien en onder eede wilden deponeren, hetgeen ik heb geannoteert en de vryhyt neme van U per copiam over te senden, waar uyt U sal konnen ontwaar worden, hoe het sig heeft toegedragen en hoe myn vrou is geslagen en myn glasen syn ingeslagen en door wien, namelyk myn swager en syn vrou.

Hoog Graeffelyke Excellentie so als ik in de voorledene maand feb: tot hier toe dese tegenswoordige missive mij de eer gaf te schryven, quam de H(ee)r Man tot mynent, met versoek dat ik wilde vooreerst nog wat stil sitten, alsoo die Eerw(aarde) Heer meende dese quaestie te konnen bemiddelen, waartoe dien heer in die tusschentyd alles heeft gecontribueert, jaa hondert maal meer als van syn eerw(aarde): kon werden verwagt, dog al die Heer syn goede officien daartoe syn van geen effect geweest, en dewijl ik nog mijn huysgesin, hier niet vylig sijn en weder opnieuws dagelijk worden gedrygt, van te sullen werden mishandelt, so wy ons buyten de deur begeven, soo ist dat principalyk myn vrou en ik so veel als in ons eygen huys gevangen sitten, al het welk stryt tegen een wel gereguleerde politie en door U niet kan of mag werden getolereert, derhalve ik niet anders kan verwagten, als dat d’H(ee)r Fiscaal sal werden gelast om alhier sig over deze sake te informeren, en U dienen van rapport, of dat U dat geen sal doen, so als na syn Hoog wyse raad sal vinden te behoren. In welke verwagtinge ik my de eer geve, na U en de verdre Graeffelyke familie op het onderdanigst te hebben gesalueert van te verblyve, Uwe Excellenties nedrigste en alder minste dienaer, Jan Doornick. Hardenberg, maart 1721.”

Het relaas van Jan Doornick werd geboekstaafd door een aantal getuigen. We laten er hier een tweetal volgen:

“Janna Jans segt gesien te hebben dat Hillegonda Molkenbour op de Kruysstraat staande, deerlyk door haar broer is geslagen en onder de voet gestoten en als sy Hillegonda Molkenbour weer opkomende, na haar huys wilde vlugten, hij Molkenbour haar al slaande en stotende heeft vervolgt, tot voor haar huys. Verders dat de vrou van Molkenbour daar bykomende met haar man geweld op de deur van Hillegonda Molkenbour heeft gedaan om in huys te wesen, stotende sy man en vrou beyde sterk op de deur, verders dat sy Janna, uyt vreese voor groote ongelukken van slaan, de Schultin heeft gehaalt. Verders dat Molkenbour opt glas heeft geslage dat er de ruyten uyt aan stukken vlogen, willende int huys syn na alle gedagten om syn suster daar nog te slaan en geweld te plegen. Verders niet in huys konnende geraken, omdat door de menschen daarom staanden wierd wederhouden, syn swager int venster staande, by de arm greep, om hem doort venster te slepen en voor de deur te krygen, verders dat de Scholt en Scholtin voor de deur stonden, tegens wier hij Molkenbour syde haar uytscheldende voor ‘een oude schelm’, en syn moeder schold voor ‘een oude hex’, synde van ‘een toverhex’ gesproten, verders tegen syn vader seggende ik sal u hier niet verders doen, maar als ik in huys kom, sal ik u met het mes begaan of diergelyke woorden in substantie, waarop de Scholt riep, ik neem u alle tot getuygen. Dit ist merk van Janna Jans die dit alles met eede wil corroborere.

Trine Baarslag verklaart dat Molkenbour door haar synde vermaand, syn eenige suster niet in of buyten haar huys te molesteren hij Molkenbour antwoorde ’t is myn erfvyand. Verders heeft sy Trine gesien dat Molkenbour en de vrou met kloppen en geweldig slaan op de deur van syn suster geweld hebben gepleegt als welk sy met eede ten allen tyde wil corroboreren. Dit is ’t merk van Trine Baarstslag.”