Op 18 september 1937 werd in Oud-Lutten een afschuwelijk misdrijf gepleegd. De 39-jarige landbouwer H.D., vader van de 16-jarige en ongehuwde Hendrika, bracht die dag het pasgeboren kindje van zijn dochter door wurging om het leven en begroef het lijkje vervolgens in een kartonnen doos op het erf bij zijn boerderij.

De krant De Vechtstreek schreef anderhalve maand later: “Kinderlijkje opgegraven. Door de gemeentepolitie alhier is reeds gedurende enige tijd in onderzoek een geval betreffende verdwijning van een kind waarvan de ongehuwde 16-jarige H.D. te Oud-Lutten in deze gemeente bevallen zou zijn. Na verschillende personen te hebben gehoord is de politie overgegaan tot het verrichten van graafwerk op het erf van het boerderijtje van den vader van het hierboven bedoelde meisje met als gevolg dat inderdaad een lijkje van een pasgeboren kind werd opgegraven. Het is gebleken dat dit lijkje aldaar op 18 sept. jl. is begraven in een cartonnen doos. Het meisje is op dien dag bevallen in tegenwoordigheid van haar ouders. Andere hulp is niet verleend. Het lijkje is door de politie in beslag genomen en overgebracht naar het ziekenhuis te Hardenberg, waar dr. Hulst te Leiden sectie op het lijk heeft verricht. Hierna is de politie overgegaan tot arrestatie van den vader van H.D. en dinsdag is deze overgebracht naar Almelo en aldaar in het Huis van Bewaring ingesloten. Hij wordt ervan verdacht het pasgeboren kindje te hebben gedood”.

Op 14 december 1937 stond H.D. voor de arrondissementsrechter. De officier van justitie eiste, achter gesloten deuren, 4 jaar gevangenisstraf. De rechter besloot een straf van 1 jaar op te leggen, onder aftrek van preventieve hechtenis…