Dit gedicht van 3 verzen is gedateerd: Hardenbergh, den 24 aug(ustu)s 1796. Helaas is onbekend wie het heeft geschreven. Het is bewaard gebleven in een collectie stukken, afkomstig van de familie Van Riemsdijk.

‘K moet uw voor altijd dan begeeven
Gelukkig land, en uw vriendin
‘K gaa ver van beijden ’t leeven slijten
In traanen van de teerste min;
Valeij, waarin onze eerste kindsheid
Dat waar en rein vermaak genoot
Dat de onschuld maar alleen kan geeven;
‘K verlaat uw lieven stillen schoot.

Gij veld, door mij ontbloot van bloemen,
Tot sieraad van Estelles hoofd;
Gij roosjes, gij wier gloed en kleuren
Door haare schoonheid werd verdoofd.
Gij heldre stroom die zachter vloeide
Om haar bekoorlijkheen zoo teer.
Te maalen op uw effen spiegel
Vaart wel; gij ziet mij nimmer weer.

Gij weide die onze eerste jaaren
Door teederheid reeds zaagt bezield
Waarin men ons voor ’s leevens lente
Voor tedere gelieven hield;
Gij schoon geboomt, gij op wier schorsen
Estelle alomme staat verspreid
Dien naam alleen kon ik slechts schrijven
Vaart wel! Vaart wel in Eeuwigheid.