In een proces-verbaal, gedateerd 1 oktober 1738, legt de onderscholte van Hardenberg, Marten Schutte, onder ede zijn getuigenis af tegenover richter Arnold Voltelen. Het verhoor vond plaats op verzoek van Jan van Munster, Jan Rustenbergh en andere participanten van de verpachte accijnzen op brandewijn en gebrande wateren binnen het kerspel en de stad Hardenberg. Schutte verklaarde ongeveer 32 jaar oud te zijn en niet verwant aan de betrokkenen.
Hij bevestigde dat hij op donderdag 25 september door de pachters was verzocht hen te vergezellen bij een peiling (nader onderzoek) op de Mariënberg, in het huis van Teunis Berg, en dat zij daarna eveneens samen bij Tonnis van den Bergh waren geweest. Vervolgens vroegen de pachters hem mee te gaan naar het huis van Jan Lamberts in Bergentheim. Volgens Schutte was dit bezoek niet bedoeld om een huiszoeking te doen, maar omdat Rustenbergh daar een klockien of horologie wilde kopen. In zijn aanwezigheid werd dit zakhorloge inderdaad gekocht voor zesentwintig gulden.
Tijdens het verblijf vroeg Jan van Munster aan Lamberts of hij ook jenever in huis had. Deze antwoordde aanvankelijk ontkennend. Toen zij echter reeds op het punt stonden te vertrekken, herhaalde Van Munster de vraag: “weet gij dat wel?”, waarop Lamberts bevestigend antwoordde. Van Munster verklaarde toen dat hij het huis wilde visiteren. Schutte herinnerde zich niet dat Lamberts daar nadrukkelijk toestemming voor gaf met de woorden “dat doet, dat mag ik wel lijden”, maar hij stelde wel dat Lamberts geen tegenstand bood.

In de keuken haalde Van Munster vervolgens uit een kastje een flesje tevoorschijn, afgesloten met een propje hooi. Er werd een kleine hoeveelheid in een theekopje gegoten, waarvan Schutte zelf moest proeven. Hij bevestigde dat het genever betrof. Toen aan Lamberts werd gevraagd waar de drank vandaan kwam, verklaarde deze dat hij die van zijn zwager had gekregen. Op doorvragen van Schutte verduidelijkte hij dat het afkomstig was van zijn broer, woonachtig op de Welle. De onderscholte voegde hieraan toe dat hij zeer goed wist dat in de Welle een branderij bestond.
Daarop namen de pachters de fles in beslag en gaven deze in de bewaring van Schutte, die haar samen met hen overbracht naar Heemse. Daar werd de fles aan richter Voltelen overgedragen, die haar verzegelde. Hoewel Schutte niet zeker wist of Voltelen de inhoud toen al had onderzocht, verklaarde hij dat de fles later in het gericht geopend was. Zowel de richter als de keurnoten hadden de drank geroken en als jenever herkend, waarna de fles opnieuw met het cachet van de richter werd verzegeld en in diens bewaring bleef.
Schutte besloot zijn getuigenis met de solemnele eed, na te zijn gewezen op de straf van meineed naar landsrecht, waarmee zijn verklaring officieel werd bekrachtigd. Het document eindigde met de handtekening en het zegel van richter Arnold Voltelen.
Een transcriptie:
Heemse, den 1. october 1738. Rigter Arnold Voltelen.
Interrogatoria waarop ter instantie van Jan van Munster, Jan Rustenbergh en verdre participanten van de gepaghte accijnsen over de brandewijn en gebrande wateren over het carspel en stadt Hardenbergh nae voorgaende citatie onder eede sal worden verhoort en afgevraaght Marten Schutte, onderscholtus van den Hardenbergh.
Erschenen de onderscholte Marten Schutte, als daartoe alvorens geciteert sijnde, en heeft op ijeder articul gedeponeert, als bij deselve staat geannoteert.
- Getuigen ouderdom en verwantschap af te vraegen.
Getuige Marten Schutte voornoemt, segt op den 1e artikel ongeveer in sijn 32 jaar out te sijn, en niet verwandt te wesen. - Of sij Jan van Munster en Jan Rustenbergh op donderdagh den 25 september deses jaars 1738 hem Marten Schutte niet hebben gerequireert en in qualiteit als onderscholte met haar genomen om te gaan peilen?
Getuige voornoemt segt op den 2e artikel ja, dat de pagters hem hebben versogt om met haar te gaan peilen op den Merrienberg ten huise van Teunis Berg. - Of sij alsoo te saemen eerst en vooraf niet hebben gepeild op den Marrienberg ten huijse van Tonnis van den Bergh?
Getuige voornoemt segt op den 3e artikel van ja. - Of sij pagters hem onderscholtus wijders niet hebben gerequireerd met haar te gaan nae het huijs van Jan Lamberts, wonende in de bourschap Bergentheim?
Getuige voornoemt segt op den 4e artikel dat de pagters hem hebben gevraegt om eens mede an het huis van Jan Lamberts te gaan, omdat Jan Rustenberg van hem Jan Lamberts een klockien of horologie woude kopen, maar niet om te visiteren, als hebbende daar niet van gesegt of om gevraegt. - En aldaar tesamen gekomen sijnde, zij pagters voornoemde Jan Lamberts niet hebben onderhouden met een discours over een klokje of horologie om hetselve van hem te kopen?
Getuige voornoemt segt op den 5e artikel dat Jan Rustenbergh van Jan Lamberts in sijn praesentie een klockien of horologie alsdoen heeft gekoft voor 26 guldens. - Of sij pagters of wel Jan van Munster daar nae aan voornoemde Jan Lamberts niet vroegh hebt ghij geen genever in huis, en waarop hij aan hem andwoorde van neen ick heb niets in huis.
Getuige voornoemt segt op den 6e artikel van ja, dat Jan van Munster hem hadde gevraegt of ook genever in huis hadde, en hij geantwoort van neen. - Of hij Jan van Munster niet wijder vroegh weet ghij dat wel en of hij verders daarop niet seide dan moeten wij eens visiteren, en waarop dikgemelte Jan Lamberts heeft geantwoord dat doet, dat magh ick wel lijden.
Getuige voornoemt segt op den 7e artikel dat se tesamen al op de deele waeren geweest om weg te gaan, als wanneer Jan van Munster an Jan Lambertsen ’t gevraegde weder vrieg weet ghij dat wel, waarop Jan Lamberts seijde van ja, en hij daarop seijde dan sal ick het eens visiteren, sonder dat hij getuige segt te weten gehoort te hebben dat Jan Lamberts soude hebben gesegt dat doet, dat magh ik wel lijden. - Of sij paghters daarop eerst niet een vlesse van de kast kregen die ledigh was, en daarnae in de kast of spinde sogten, en daaruijt kregen een boutelje of vles daar een propje van hoij op sat, sonder eenige oppositie of tegensprake van hem Jan Lamberts?
Getuige voornoemt segt op den 8e artikel dat wanneer sij pagters de gemelte leege vlesse in de keuken van de kaste souden hebben gekregen, niet te hebben gesien, als wesende als doen nog op de deele, en verders na de keuken gegaan sijnde, heeft gesien dat Jan van Munster een vlesse uit een kastje of spinde kreeg daar een propje hoij op was, en weet niet dat Jan Lamberts daartegens eenige oppositie dede. - Of sij de vles niet hebben geopent, en daarvan iets gegoten in een theekopje en hem onderscholtus laeten proeven, wat het voor drank was, en of niet bevonden heeft genever te zijn?
Getuige voornoemt segt op den 9e artikel van ja. - Of hem Jan Lamberts daarop niet wierd gevraegt waar en van wie hebt ghij dese genever gekregen, of hij daarop niet antwoorde van mijn swaeger?
Getuige voornoemt segt op den 10e artikel van ja. - Of hij onderscholtus hem daarop niet vraegde wat voor zwaeger, en of hij Jan Lamberts daarop niet antwoorde en duijdelijk seide ick hebse gekregen van mijn broeder van de Welle?
Getuige voornoemt segt op den 11e artikel van ja. - Of hem onderscholte niet seer wel bewust zij dat Jan Lamberts sijn broeder op de Welle wonende, niet is gelegen in de graefschap Benthem, en aldaar genever stookt of brand?
Getuige voornoemt segt op den 12e artikel van ja. - Of sij paghters daarop niet seiden dan moeten wij dese vles met genever mede nemen en deselve in bewaeringe van hem onderscholtes gaven?
Getuige voornoemt segt op den 13e artikel van ja. - Of sij tesamen daar niet mede sijn gegaan nae Heemse bij de heere Scholtus Arnold Voltelen en de becomene vles aan deselve overgegeven?
Getuige voornoemt segt op den 14e artikel van ja. - Of de heere Scholtus Voltelen die vlesse niet heeft gevisiteert, genever daarin bevonden, deselve mijn cachet verzegelt en alsoo onder zijn weledele bewaeringe genomen, en nogh berustende zij? Zoo niet, dat deselve vlesse met genever door de heer Scholtus alnogh magh gevisiteert worden, en sulks nae bevindinge bij desen te verklaren.
Getuige voornoemt segt op den 15e artikel niet te weten, deselve vlesse door de scholtus Voltelen is gevisiteert, wanneer als doen deselve is bezegelt, maar is deselve als nu in den gerighte geopent en van gemelde Scholtus en beide keurnoten geroken genever te sijn, en voort weer met gemelde Scholtus cachet bezegelt en in bewaring gemelde Scholtus verbleven.
Waarmede de getuige voornoemt nae dat hem de straffe des maineeds als nae Landregte was voorgehouden, met solemnelen eede sijn voorschreven depositiën heeft gestarket. Op dato als boven oirconde mijn handt en zegel. Scholtus Arnold Voltelen.
Geef een reactie