In Collectie Overijssel (het voormalige HCO) te Zwolle, in toegang 1447.1, wordt het familiearchief Van Dedem bewaard. Onder inventarisnummer 467 vinden we een bijzondere brief, gedateerd 28 december 1843. De brief is verzonden door de te Hardenberg wonende, ontslagen commies Bartholomeus Cromjongh, gericht aan de hoog weledelgeboren heer baron van Dedem tot den Berg te Dalfsen. Cromjongh schreef:

Mijn heer! Met gevoel van eerbied kom ik mijne welmenende dank betuigen voor de van u onlangs ontvangen weldaad, mij zoo deelnemend toegevoegd, in mijne folteringe dien ik zoo onverdiend onderga met vrouw en 5 kinderen.

God, hope ik met de mijnen, spare u benevens hoog geëerde familiekring, voor zoo noodlottig schuldeloos leiden. Daar men mij op den 4 julij jl. door het gouvernement van Overijssel, zonder iets op mijn geweten te hebben, door laster, zonder verhoor, als commis der 1 klasse uit ’s Rijksdienst heeft ontslagen, ter zake eener valsche beschuldiging, van de zeijde des heere controleur (Van Rhijn) thans liniecontroleur te Hardenbergh, als of ik, schrijver, steller of medeweter zou zijn eener valsche brief aan het Gouvernement te Zwolle gerigt, ten naam voerenden (Rut van Kranen), commis te voet der 3 klasse te Venebrugge (grenskantoor) inhoudende verzoek om tot belang zijner kinderen, van daar te worden overgeplaatst, werwaards eene school is. Gelieve mij te willen geloven, u heere dat het nimmer bij mij noch de mijnen is opgekomen om ons aan een dusdanige brief schuldig te maken. En evenwel vaart men voort, om mij uit het cader der ambtenaren te stellen.

Mijne troost zoekende bij het boek der psalm 55 vers 23, alsmede bij psalm 7 en 120 en gezang 37. En dan ben ik zoo gerust, en ik houd nog moet, daar mijne zaak regtvaardig is, en zal ik nog wel eens zegepralen. De heere slaat en geneest, dus het water wel tot de lippen kome, dan wil nog wel uitkomst schenken, hoe wonderbaarlijk ook voor ons klein doorzicht. Dit is zoo! weledelgeboren heer! dat mij uit eene goede bron gezegt is, men bij u veel vermag, wanneer men met een regtvaardige zaak te worstelen heeft, om redding bij u zoo gulhartig te kunnen vinden. Och! red mij als een altoos braaf man en vader en tevens een eerlijk ambtenaar. God, die de liefde zelve is, belone u voor deze daad. Lange heeft men mij gezocht, en heeft men mij nimmer op mijne ambtsverrigting niet kunnen bestraffen, maar heeft men mij zoo willekeurig behandeld, waar van ik beklag aan de Hooge Raad der Nederlanden ingediend, zie daarover staatscourant van 11 aug. 1843 no. 190 – en ben als een ambulant ambtenaar behandeld, en nog onophoudelijk verplaatst, waardoor ik arm en in den achterstand gebracht ben – zoo zelfs, dat in de gemeente Blokzijl van mij mijn zilvere tabaxsdoos en van mijne vrouw haar halsketting verpand staan. Zoo zelfs, dat de tijd sneld om aldaar verkogt te zullen worden. De doos voor f. 18 en de halsketting voor f. 12. Och! mocht ik eene weg gebaand vinden dat ik die panden konde lossen, onder voorwaarde dat die voorwerpen onder de bewaring wierde gesteld, tot zoo lange het de voorzienigheid zal gelieven behage mij uit deze ongelukkige positie te redden. Wij vleijen ons eerbiedig, om een gunstig berigt van u te zullen mogen ontvangen. ’t Welk smekende. B. Cromjongh.

In augustus 1843 was een pleitbrief van Cromjongh over zijn ontslag door de Tweede Kamer voor kennisgeving aangenomen. De commies was gestationeerd aan de Venebrugge, maar had dus zijn congé gekregen. Hij was in 1814 in Leerdam getrouwd met Jannigje de Jong. Aanvankelijk had hij gewerkt als koopman en winkelier, maar later werd hij rijksambtenaar (commies te voet eerste klas). Kinderen werden geboren in Culemborg, Leerdam en Papendrecht, voor hij naar Venebrugge kwam. Uiteindelijk is hij na zijn ontslag terecht gekomen in Dordrecht, alwaar hij aan de slag kon als praktizijn aan de regtbank. Bartholomeus overleed daar op 71-jarige leeftijd in 1861.