Op 31 januari 1803 verschenen voor schout J.G. Pruim, wonend en werkend in het Huize Welgelegen in Heemse, de comparanten Yda Gerrits, geassisteerd met voogd Marten Bruins, ter ene zijde en Jan Volkerink ter andere zijde. Jan Volkerink was door Yda aangewezen als de vader van het kind waarvan zij op 3 januari jl. was bevallen. Jan ontkende in alle toonaarden en had op 9 april al aangegeven bereid te zijn om plechtig (onder solemneelen eede) te zweren dat hij nooit en te nimmer met haar naar bed was geweest (oftewel, geen vleeschelijke conversatie gehad) en dus, logischerwijs, ook niet de vader van de verwekte (geprocreëerde) baby kon zijn. Jan en Yda waren onderling overeengekomen dat Jan hierop een eed zou afleggen ten overstaan van de schout. De schout besloot het verzoek in beraad te houden totdat hij hierover met de drost van Salland (als hogere rechter) van gedachten zou hebben gewisseld. Daarna zou hij er bij Jan en Yda op terugkomen.

Lakzegel in rode was van Jan Godefried Pruim (1761-1825), Schout te Hardenberg.

Dit is de vrije vertaling van onderstaande, letterlijk getranscribeerde tekst, van de in het contentieus archief van het Schoutambt Hardenberg bewaard gebleven inschrijving:

Scholtus J.G. Pruim en keurnoten W.H. Werkhoven en Proc. J. Soeters. Erschenen IJda Gerrits, onder adsistentie van Marten Bruins, als haaren ter deezer zaake gekozenen en geadmitteerden mombaar, ter eenre -, en Jan Volkerink ter andere zijde, zeggende dat vermits de eerstgemelde bij insinuatie van den 2 april l.l., aan de laatstgemelde heeft doen voordragen dat hij vader was van het kind waarvan zij op den 3 januari daar te vooren bevallen was; en, dat de laatstgemelde, daartegens aan de eerstgemelde, bij contrainsinuatie van den 9 april l.l. heeft ten antwoorde doen voordragen, vaardig en bereid te zijn, onder solemneelen eede uit te zweeren: nimmer met de eerstgemelde IJda Gerrits eenige vleeschelijke conversatie gehadt te hebben, en dus geen vader van het door haar op den 3 januari daar te vooren geprocreeerde kind te zijn. Dat zij tot voorkoming van verdere onaangenaamheden en kosten en ter finaale beslissing en afdoening deezer zaak ten weerzijden onderling waren geconvenieerd en overeengekomen dat de laatstgemelde den voorzeiden eed, alhier in judicio, zoude praesteren en afleggen informa. Verzoekende alzo, dat denzelven den gemelden eed moge afgenomen worden.

Decreet: Het gerichte houdt het gedaane verzoek in bedenking, tot dat daarvan aan den landdroste van Salland zal zijn kennis gegeven, zullende van de daartoe te bekomene authorisatie alsmede in cas het verzoek wordt gedeclineerd, aan de beide convenieerende parthijen worden kennis gegeven. In fidem, J.G. Pruim, Scholtus.

Naast bovenstaande akte in het rechterlijk archief, is in het archief van de familie Van Riemsdijk-Soeters een stuk bewaard gebleven aangaande dezelfde kwestie. Daar lezen we:

Memorie voor de Gerichtsdienaar der stad Hardenbergh. Om, met wettig bekomen consent en ter instantie van Jan Volkerink, knecht van Karel Venebrugge, zich te vervoegen ten huize van Gerrit Romberg alhier, als aangenomen hebbende het domicilium citandi & insinuandi [het adres dat is opgegeven door een partij in een juridisch contract waar juridische kennisgevingen naar kunnen worden verzonden] voor IJda Gerrits en aldaar aan deze te contra insinueeren en voor te draagen: dat hij insinuant door de inhoud van den 25 maart jongstl., den 2 deezer aan insinuant in dezen geëxploiteerd beurtelings door medelijden en verontwaardiging zij getroffen geworden – want medelijden moest natuurlijk aan de eene zijde in den insinuant in dezen verwekt worden omtrent het onnozel kind, reeds het tweeden slachtoffer van geinsinueerdes aanhoudende natuurlijke zwakheid waarvan geïnsinueerde bezwangerd en op 3 januarij jongstleden bevallen zij, blijkens insinuatie van den 25 maart bovengemeld. Verontwaardiging moest daarentegen aan den anderen kant noodwendig in den insinuant ontstaan, door den verregaande en stoutmoedige beschuldiging van geïnsinueerde in dezen, dat hij insinuant de vader van dit, waarlijk ongelukkig, schepsel zijn zoude, daar hij insinuant, nimmer eenige vleselijke conversatie met geïnsinueerde gehad hebbende, nooit als vader van voorz. door haar geprocreëerde kind kan worden beschouwd en aangemerkt. Dat hij insinuant, indien hij waarlijk vader van dit onnozel kind waare, als neen voorzeeker zich niet beneeden de reedenlooze schepselen zoude hebben willen vernederen, maar immers zo goed, zo niet beeter dan geïnsinueerde, reeds eens t’vooren door haare al te groote zwakheid beleerd aan de inspraak der natuur en reeden, op eene Christen waardigen manier, gehoor gegeven en zonder aanmaninge gelijk, vant nodige te verzorgen en tot een zijnes Schepper en met der Maatschappije op te brengen. Dat echter thans diezelfde inspraak der natuur en reden den insinuant, als geen oorzaak der bezwangering van geïnsinueerde en dus geen vader van dit door haar geprocreëerde kind zijnde, dicteerd, gebied en beveeld, nimmer met geïnsinueerde in den echten staat te treden en zich hetzelve kind in geenen deele aan te trekken, maar aan de hulp van God, de tederen zorg haarer moeder, liefde van hem die daarvan waarlijk vader zij, en bijstand van het mededogend menschendom over te laten; geïnsinueerde uit ’s harten grond [hartgrondig] toewenschende, dat dezen haaren, inderdaad deerniswaardigen toestand haar oprecht mogen berouwen en doen gevoelen de noodzakelijkheid, om voortaan haare al te groote zwakheid in deezen te beteugelen; ten einde zij niet ten derden maale, door drift vervoert, een ongelukkig slachtoffer haarer menschenlijken zwakheid en onbetaamelijke liefde voortbrenge en zij eens zonder schrik of vrees moge kunnen verschijnen voor den Grooten Gods aller ontzachlijke Vierschaar, waarvan zij van haar misdrijf en zonde reekenschap geeven en daarover geoordeeld worden zal.

Dat hij insinuant dan nu, na eene nauwkeurige en attente examinatie uwer voors(chreven) insinuatie uw geïnsinueerde dit voorenstaande ter ernstige betrekking te hebben voorgedragen, bedaard en in koelen bloede, ter voldoening aan de summatie, door uw geïnsinueerde bij gem(elte) insinuatie gedaan, uw geïnsinueerde, ter besparing van verder moeijte en kosten, door deezen koomt declareeren, geen ogenblik te aarzeleen, maar volkomen vaardig en bereid te zijn, onder solemnele eede tot eene alwetende God uit te zweren en te verklaren NIMMER met uw geïnsinueerde eenige vleeschelijke conversatie gehad te hebben, en dus geen vader over gem(elt), door uw op den 3 januarij jongstl(eden) geprocreëerde, kind te zijn; waarmede den insinuant vertrouwd, dat geïnsinueerde zich zal vergenoegen en van verder beschuldig van insinuant met deze zaak onthouden. Verzoekende men hiervan Landcedelijk exploit, overgave van ’t dubbeld deze en voorts relaas, om te strekken als na rechten. Onder dierbaar protest tegens alle mogelijke prejuditie en kosten. Actum Hardenbergh den 6 april 1800 en drie.

Jan Volkerink was hevig verontwaardigd over de beschuldiging. Als hij echt de vader was geweest van dit onnozele kind, dan had hij zich er echt niet buiten willen houden, aldus verklaart hij. Dan zou hij op een christen-waardige wijze aan zijn plichten gehoor hebben gegeven. Het was kennelijk ook niet Yda’s eerste kindje, want Jan verklaart: het tweeden slachtoffer van geïnsinueerdes aanhoudende natuurlijke zwakheid. Jan spreekt dan ook de hoop uit dat Yda niet voor een derde keer door drift vervoerd nog eens zo’n ongelukkig kind op de wereld zal zetten.

Genoemde Jan Volkerink of Volkering was de man die drie jaar later, op 16 augustus 1806, in de kerk in Hardenberg zou trouwen met Janna Geugies uit Loozen. Jan was op 12 september 1775 geboren in Beerze. Hij overleed op 61-jarige leeftijd, op 4 april 1837 in Loozen.