Op 5 maart 1806 werd dit ‘diploma’ afgegeven aan schoolmeester Hendrikus Gerrits. Het kattenbelletje, want veel meer is het niet, werd op die dag verstrekt door het Departementaal Schoolbestuur van Overijssel.
Hendrikus Gerrits, geboortig en woonachtig in Heemse, gaf al vanaf 1801 les in het kleine éénklassige schooltje in Holthone. Hij was op 6 oktober van dat jaar door schout Jan Godfried Pruim benoemd als opvolger van Berend Rave die een week eerder vrijwillig afstand van die functie had gedaan.
Hendrikus was eigenlijk helemaal niet geschikt om les te geven. Dat blijkt klip en klaar uit het ‘diploma’, waarin staat: dat dezelve weinig aanleg heeft tot den post van onderwijzer der jeugd en vrij onkundig is. Kennelijk was er geen betere kandidaat voor handen en derhalve besloot de commissie hem schoorvoetend een magere voldoende te geven. Echter, bij de minste of geringste klacht van de districtsschoolopziener, zou Gerrits opnieuw examen moeten doen!
Dit zegt veel over hoe het onderwijs op het platteland er vroeger bij stond. De uitgestrektheid van het schoutambt Hardenberg maakte dat de kindertjes uit de buurtschappen óf ver moesten lopen naar een school in Heemse, Gramsbergen of Hardenberg, óf ze hadden het ‘geluk’ dat ze dichtbij huis les kregen in een vaak klein en provisorisch ingericht schoollokaaltje. De onderwijzers die in de buurtschappen les gaven, waren vaak tot die functie ‘veroordeeld’, omdat ze bijvoorbeeld lichamelijk zwak waren en niet in staat waren zware arbeid te verrichten. In de scholen op het platteland werd alleen les gegeven in de periode van ‘Martinij tot Paaschen’, oftewel alleen tijdens de wintermaanden.
Geef een reactie