Toen, op 07 februari 1818: de opstandige dominee.
In het archief van de voormalige gemeente Gramsbergen wordt dit stuk bewaard, gedateerd 7 februari 1818. Het is een briefje van burgemeester Van der Scheer aan de Gouverneur van Overijssel. Daarin schrijft de burgemeester dat dominee Nicolaas Dijk weigerde een boete te betalen.
Die boete was hem opgelegd door de ‘vuurheren’ omdat hij als enige inwoner zijn schoorsteen niet had geveegd of had laten vegen. De oude en goed functionerende traditie ter voorkoming van brand, namelijk het driemaandelijks vegen of laten vegen van de schoorstenen in Gramsbergen, werd zodoende bedreigd…
Een transcriptie:
“Volgens een aloude gewoonte word hier ter Steede alle drie maanden door de tijdelijke vuurheeren aan de ingezetenen bij publicatie kennis gegeven dat een ieder zijnen schoorsteen of schoorstenen in de aanvolgende week moet doen veegen of schoonmaken. Dit aloude gebruik tot voorkoming van ongelukken gestatueerd word ten allen tijde met de uitterste oplettenheid onder medewerking en opzicht der stedelijke regering uitgevoerd, en zonder aanzien van persoon geëxecuteerd.
Daar nu het vierendeel jaars om zijnde, wierd deze mesure als naar gewoonte onder mijn opzicht door de aanwezige vuurheeren geëffectueerd, de ingezetenen als naar gewoonte gewaarschuwd zijnde liet aan ieder tegens heden zijnen schoorsteen veegen, uitgezonderd onzen predikant N. Dijk die zulks niet had gelieven te doen, misschien om eene simpele drie stuivers te besparen.
Hij wierd dus door de vuurheeren die de visitatie deden voor de daarop gestelde breuke aangesproken, dan hij weigerd te betalen, de vuurheeren doen dienaangaande aanklagte bij mij, ik ontbiede hem door mijnen boode dan hij verkiest niet te gehoorzamen, waarop ik hem schriftelijk tot comparatie summere om hem tegen de vuurheeren te hooren, en hij als thoen comparerende hebbe bevonden dat zijnen schoorsteen niet was geveegd, dus hij in de gestelde boete was vervallen, zoals ik hem te kennen gaf met aandrang om deze fraude met de vuurheren af te maken, maar Z.W.E. antwoordde mij dat ik en de vuurheeren mogten doen wat wij goedvonden, hij wilde daarvoor geen duit betalen.
Wat nu gedaan? Laat ik hem loopen, dan vervald aanstonds die nuttige aloude gewoonte onder ons, en wil ik hem in rechten vervolgen, dan hebbe aanstonds eene reeks van kosten die ik uit mijne eigen beurs moet voorschieten, te wagten. U gelieve mij dus per eerste uwe ordre hoe mij in dezen te gedragen te doen toekomen, ten einde mij daar na te kunnen reguleren, en alzo het nuttig toezigt tot voorkoming van brand verder te kunnen handhaven.
Gramsbergen, den 7 february 1818.
Burgemeester E. van der Scheer.