Toen, op 31 maart 1943: Omgekomen vliegeniers ter aarde besteld.


Op deze dag in 1943 werden op het oude kerkhof Nijenstede in Hardenberg zeven Britse piloten ter aarde besteld. Zij waren de dag ervoor omgekomen tijdens de crash van hun Lancaster op het land van de fam. Biewenga in Kloosterhaar. De namen van de slachtoffers waren geschilderd op een eenvoudig wit kruis dat op elk graf werd aangebracht. Het waren mannen van de Royal Australian Airforce en de Britse Royal Air Force.

De bemanningsleden waren:
* Robert Lincoln Potter, flight sergeant, Royal Australian Air Force, zoon van Robert Samuel en Mary Potter, uit Perth, West Australië
* George Edward Lewis, sergeant, flight engineer, Royal Air Force, zoon van Charles William en Lily Ethel Lewis, uit Potters Bar, Middlesex
* Stephen Falcon Scott McCullagh, flying officer, Royal Australian Air Force, zoon van John Stephen en Kate Lextilia McCullagh uit Neutral Bay, New South Wales, Australië (geboren te Seattle, U.S.A.)
* Ronald Cordingley, sergeant, bomb aimer, Royal Air Force, reserve vrijwilliger, zoon van Thomas en Daisy Cordingley
echtgenoot van Phoebe Cordingley, uit Salford, Lancashire
* Kenneth Hugh Grenfell, flight lieutenant, Royal Australian Air Force, zoon van Richard Everett Grenfell, uit Sydney, New South Wales, Australië, echtgenoot van Mabel Isabella Grenfell, uit Durham, Engeland
* Sidney George Webb, sergeant, air gunner, Royal Air Force reserve vrijwilliger, zoon van Arthur William en Nellie Marion Webb, uit Blackmore Park, Worcestershire
* Philipp ‘Pip’ Wesley Dunn, flight sergeant, Royal Australian Air Force, zoon van Charles Wesley Dunn en Iris Minnie Dunn, Watson’s Bay (Sidney), New South Wales, Australië.

Hun graven worden sindsdien door vriendenhanden onderhouden. Elk jaar herdenken wij de doden met piëteit. Zij die vochten en hun leven gaven voor onze vrijheid.

Op de oude begraafplaats te Hardenberg
Daar liggen ze begraven
Piloten uit ’t verre Engeland
Die hun leven voor Holland gaven
Zij vlogen over naar ’t Duitse land
Der Feind schoot hen naar beneden
Nu zullen ze nooit weer hun Vaderland
Hun geboorteplaats betreden
Nooit zal een moeder haar jongen weer zien
Een vader de trots van zijn leven
Een meisje de hoop van haar toekomst misschien
Hij moest boven Holland sneven
Zij sprongen het toestel in op ’t bevel
En hebben hun bommen geborgen
Een vuurgevecht volgde. Zij vielen neer
Bevrijd van hun vele zorgen
Het leven raast door de straat voorbij
Een vliegtuig zeilt hoog in de lucht
Een vogel zingt ergens een voorjaarslied
In de dennen een stormgerucht
.

(helaas ontbreekt een portretfoto van Robert Lincoln Potter)

zie ook Kerkhof Nijenstede.


Toen, op 30 juni 1922: gedicht op het oude kerkhof.

Op 30 juni 1922 plaatste het Salland’s Volksblad onderstaand gedicht van de hand van Hendrik van Laar. De dorpsdichter uit Lutten schreef over het oude kerkhof Nijenstede aan de Stationsstraat in Hardenberg. Onder andere stond hij stil bij de oude grafstenen van de gebroeders Wolter en Willem Wolerts. Deze liggen heden ten dage nog altijd op het kerkhof en vormen samen de oudst bewaard gebleven grafzerken, daterend uit september en november 1656.

Op het oude kerkhof te Hardenberg.

Stille rustplaats mijner dooden,
Wordt ook eenmaal na mijn dood,
Dit, mijn hulsel, rust geboden,
In uw kille, donk’re schoot?

Zoo dacht ik op zekeren morgen,
Toen ik op dien akker stond,
Waar mijn Vaderen zijn geborgen.
Daar hun lijk een rustplaats vond.

’t Was als hoord’ ik iemand zeggen:
’t Scheelt een lijk toch niemendal,
Waar men het terneer gaat leggen,
Daar ’t tot stof verteren zal.

Kan U een graf bekoorlijk wezen,
Waarvoor geen achting wordt gevoeld?
Een graf, dit doen de zerken lezen,
Dat menigmaal is omgewoeld.

Reeds eeuwen lag hier ’t dor gebeente,
Van menig mensch als mest verstrooid.
Maar om dat oude grafgesteente,
Opnieuw t’ontcijferen, dacht men nooit.

Doen tweetal ons geen raadsel lezen,
Geeft het geen oorzaak dat men zegt;
Wat zouden dat voor lieden wezen,
Wiens lijk hier is te rust gelegd?

Wel kan men daar de sterfdag lezen,
Van twee uit ’t mannelijk geslacht;
Maar, wat de werkkring was van dezen,
Is niet in steen op schrift gebracht.

Was een de zoon? de andere vader?
Of is ’t dat men hier broeders vindt?
Kwam d’een den ouden dag al nader?
Werd d’andere door een maagd bemind?

Vond hun de dood in bloei van ’t leven?
Of waren beider haren grijs?
Werd eer en achting hun gegeven?
En stelde men hun werk op prijs?

Men gist en ’t moet bij gissen blijven,
Slechts naam en sterfdag zijn genoemd.
Meer liet men in die steen niet schrijven,
Hun daden worden niet geroemd.

Dat zij eens leefden is wel zeker,
Dat zij gestorven zijn gewis.
Waar vindt men echter eens een spreker,
Die zegt waar hunne ziele is?

Gaan wij de zerken thans beschouwen,
’t Zij hard cement of marmersteen,
Dan spreekt men kinderen, mannen, vrouwen,
Gewoonlijk zalig in ’t gemeen.

Ik zal dit nu niet tegenspreken,
Dock ‘k denk wel eens, is dat niet kras,
’t Is toch in ’t leven nooit gebleken,
Dat dit een kind des Heeren was.

’t Zou beter zijn, naar mijn gedachten,
Dat mokerslag en stalen stift,
Niets anders op den grafsteen brachten,
Dan wat van Wolers werd gegrift.

Nooit hebben Wolers kunnen droomen,
Dat na tweehonderd zestig jaar,
Hun naam nog in dit blad zou komen,
Door een geringen rijmelaar.

Verlaten wij nu in gedachten,
Het oude kerkhof in de Stad,
Waar wij Hem eeuwen offers brachten,
Die doornen strooit op ’t levenspad.

Men zocht en ziet men heeft gevonden,
Een plaats, waar ’t hulsel van den mensch,
Straks door ’t gewormte wordt verslonden,
Is dit nu wel naar ieders wensch?

Ook daar zal weer de dood regeeren,
Ten einde toe in al zijn macht,
Maar ’t stof van ’t lieve volk des Heeren,
Rust daar op hunne slaapstee zacht.

Daar hoort men geen gevreesden drijver,
Geen lastertaal of gekkernij,
Daar rust de pen der leugenschrijver,
Daar is men van de zonde vrij.

Dan is de ziel de romp ontvloden,
Die stofwolk zo aan d’aard gehecht,
En wordt dan eeuwig rust geboden,
In ’t paradijs haar toegezegd.

Dan blijft zij als een parel blinken,
In Jezus heil’ge gloriekroon,
En als de Godsbazuin zal klinken,
Krijgt zij het lichaam weer ter woon.

Geen lichaam stinkend door de zonden,
Maar rein gewasschen door het bloed,
Dat drupte uit des Heilands wonden,
Die voor de Zijnen heeft geboet.

Neem een kijkje op dit oude kerkhof via


Toen, op 29 maart 1802: kwitantie van gekochte graven.

0329_rekening
Deze oude kwitantie is gedateerd 29 maart 1802. Het is bewaard gebleven in de collectie van de familie Van Riemsdijk. De kwitantie is ondertekend door secretaris Antoni van Riemsdijk en afgegeven aan dr. Jacobus van Riemsdijk. Laatstgenoemde had bij de openbare veiling van de onroerende goederen van F. Amsink kennelijk voor 59 gulden een ‘begraafplaats op ’t kerkhof, met de dien annexe zerken, leggende oostwaards de plaats van de kapel, en noorden W. Nijman’.

De gekochte graven lagen en liggen op ’t oude kerkhof Nijenstede aan de Stationsstraat. Wat de kwitantie zo bijzonder maakt, is de vermelding van de ligging van de graven, namelijk ‘oostwaards de plaats van de kapel’. Daarmee is het bewijs geleverd dat de locatie van waar ooit de kapel op Nijenstede stond, in 1802 in ieder geval nog bekend en zichtbaar was. Die kapel was anderhalve eeuw eerder al niet meer aanwezig op het kerkhof. In 1653 was namelijk van de oude stenen van de kapel een nieuwe school gebouwd in Hardenberg.


Toen, op 27 september 1656: kerkhof Nijenstede aan de Stationsstraat.

Op 27 september 1656 overleed Wolter Wolerts (of Woelerts). Op zich is dat niet zo opmerkelijk, ware het niet dat zijn bewaard gebleven grafzerk op het oude kerkhof Nijenstede tot de oudste behoort.

Wolter Wolerts’ liggende zerk bevat slechts een korte, nog altijd leesbare, inscriptie met zijn naam en overlijdensdatum. Daaronder staat een merkteken: een staande weerhaak, waar doorheen naar schuin rechts gekruist een Latijns kruis, tussen de letters W.W.

Wie weet wie Willem Wolert Woelerts Willems was?

Wat willen we weten? Wie was wie en waar?

Zo zou het kúnnen zijn:
Er was een burger, genaamd Woelert van Oldenborgh, die overleed tussen 1602 en 1604. Deze liet meerdere onmondige (minderjarige) kinderen na: Willem en waarschijnlijk ook Woelert. Deze zijn anderhalve maand na elkaar overleden (de kleine steentjes).

Waarschijnlijk heet deze zoon van Willem weer Woelert. Van hem is de grote steen bewaard gebleven. Beiden waren burgemeester in Hardenberg.

Van Willem die in 1656 overleed, is zeker dat het de burgemeester was, want hij had een zoon in Coevorden en in archieven wordt gesproken over ‘zijn overleden vader’.

De vraag is dan, wie is Wolert Wolerts?
Het kan dus de broer van Willem zijn.
Dan liggen hier; twee broers en een zoon van de ene broer Willem.

De kleine Wolert Wolerts kan natuurlijk ook de zoon van de laatste Woelert zijn. Dan liggen er van links naar rechts: een kindje Wolert, een opa Willem en een zoon Woelert.

Het lijkt ons een goed verhaal dat Woelert zijn vader en zoon in 1656 verloor. Vandaar dat hij kinderloos kwam te overlijden.

Kunt u ons nog volgen?

zie ook: https://www.historischeprojecten.nl/…/wolerts_woelert.htm


Toen, op 13 april 1956: over het ‘Jodenbergje’ op ’t Holt.

In De Vechtstreek van 13 april 1956 werd geschreven:
“Een klein, nietig heuveltje met enige begroeiing van bomen en takken in een vlak land. Dat is de eerste indruk die een argeloze voorbijganger krijgt van het z.g. ‘Jodenbergje’, dat daar stil en vergeten schijnt voort te dromen aan de stevige dijk van de genormaliseerde Vecht bij Hardenberg. Vroeger… praat er maar eens over met mensen van zeventig of tachtig jaar oud! Toen was het hier heel wat anders. Toen was de wereld om het bergje heen een prooi van de grillen van de Vecht, die daar in de zomer vriendelijk voortslingerde door een landschap, wat wel zeer aantrekkelijk moet zijn geweest. Maar in de winter of herfst reeds veranderde dat vriendelijke riviertje vaak in een wild voortbruisende rivier, die heel dat land onder water zette en alles wat ze in haar wilde vaart tegenkwam, meedogenloos meesleurde en kapot maakte.

Lees meer